02 Sloten en alarm
Alarm*
Overige alarmfuncties
02
Automatische herinschakeling van het
alarm
De functie voorkomt dat u de auto verlaat zon-
der het alarm in te schakelen.
Als u geen van de portieren noch de achter-
klep binnen twee minuten na uitschakeling
van het alarm opent wanneer de auto met de
transpondersleutel ontgrendeld (en het alarm
gedeactiveerd) werd, wordt het alarm automa-
tisch opnieuw ingeschakeld. De auto wordt te-
gelijkertijd vergrendeld.
Alarmsignalen
Bij alarm gebeurt het volgende:
• Er klinkt 30 seconden lang een sirene.
De sirene heeft zijn eigen accu die volledig
onafhankelijk is van de standaardaccu in de
auto.
• Alle richtingaanwijzers knipperen totdat u
het alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaan ze
na vijf minuten automatisch uit.
Transpondersleutel defect
Als de transpondersleutel defect is, kunt u het
alarm uitschakelen en de auto als volgt starten:
1. Open het bestuurdersportier met het sleu-
telblad. Het alarm gaat af en de sirene
klinkt.
52
2. Steek de transpondersleutel in het sleu-
telgat. Het alarm wordt uitgeschakeld.
De alarmindicatie knippert snel totdat
u de transpondersleutel in het sleutelgat
hebt gestoken.
Beperkt alarmniveau
Activeren via de knop of het displaymenu
Om te voorkomen dat het alarm per ongeluk
afgaat, bijvoorbeeld op een veerboot, kunt u
de bewegingsmelder en de niveausensoren*
tijdelijk uitschakelen:
Deactiveren via de knop
1. Druk op de knop.
Deactivering moet binnen een minuut na
het uitnemen van de transpondersleutel
plaatsvinden.
• Het lampje in de knop blijft branden totdat
u de auto vergrendelt.
• Op het display van het instrumentenpaneel
verschijnt 10 seconden lang een melding
die verdwijnt als u de auto vergrendelt.
Bij auto's met Safelock-functie wordt ook
deze functie gedeactiveerd (zie pagina 49).
De volgende keer dat u de auto start, worden
de sensoren en de Safelock-functie weer
geactiveerd.
Deactiveren via het displaymenu
Op auto's waarbij de knop ontbreekt vindt de-
activering plaats via het menusysteem. Zie 104
voor een beschrijving van het systeem.
1. Open het menusysteem en ga naar
Instellingen van de
auto.
2. Kies
Beveil.
verlaagd.
De geactiveerde optie staat aangekruist.
Voor de rest geldt hetzelfde als bij het deacti-
veren via de knop.