SNELHEIDSREGELAAR *
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een constante
zelf ingestelde snelheid rijden.
Deze voorziening werkt alleen bij
snelheden boven 40 km/h vanaf de
4e versnelling.
Als uw auto is voorzien van een snel-
heidsregelaar, is tevens een snel-
heidsbegrenzer
aanwezig.
twee systemen kunnen echter niet
gelijktijdig worden gebruikt.
Bij deze snelheidsregelaar wordt de
ingestelde snelheid weergegeven op
het instrumentenpaneel.
* Volgens uitvoering.
De status van de functie wordt als
volgt
op
het
weergegeven:
Functie geselecteerd,
weergave van het symbool
"Snelheidsregelaar".
Functie uitgeschakeld,
OFF (bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Wagensnelheid hoger dan
ingestelde snelheid (118 km/h),
de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Storing in de werking van
het systeem,
OFF - de streepjes
Deze
knipperen.
Selecteren van de functie
Zet de draaiknop in de stand
CRUISE . De snelheidsregelaar is
geselecteerd, maar nog niet ge-
activeerd en er is nog geen snel-
heid ingesteld.
instrumentenpaneel
Eerste keer activeren/instellen
van een snelheid
Breng uw auto met het gaspedaal
op de gewenste snelheid.
Druk op de toets SET- of SET+ .
De snelheid is nu in het geheugen
opgeslagen en deze snelheid wordt
door de auto gehandhaafd.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
Het is mogelijk gas te geven en tij-
delijk met een hogere snelheid dan
de ingestelde snelheid te rijden. De
ingestelde snelheid zal dan knippe-
ren .
Als het gaspedaal wordt losgelaten,
wordt de ingestelde snelheid weer
aangenomen.
RIJDEN -
67