SNELHEIDSBEGRENZER *
Het systeem kan worden bediend
bij stilstaande auto met draaiende
motor, of tijdens het rijden.
* Volgens uitvoering.
De status van de functie wordt als
volgt
op
het
instrumentenpaneel
weergegeven:
Functie geselecteerd,
weergave van het symbool
"Snelheidsbegrenzer".
Functie uitgeschakeld,
laatst ingestelde snelheid -
OFF
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Wagensnelheid hoger dan
107 km/h,
de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Storing in de werking van
het systeem,
OFF - de streepjes knippe-
ren.
Selecteren van de functie
Draai de knop in de stand LIMIT.
De begrenzer is dan geselec-
teerd, maar nog niet actief. Het
display geeft streepjes of de laatst
ingestelde snelheid weer.
Instellen van een snelheid
Er kan, bij draaiende motor, een
snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
Als de toets SET - kort of lang
wordt ingedrukt, wordt de inge-
stelde snelheid verlaagd.
Als de toets SET + kort of lang
wordt ingedrukt, wordt de inge-
stelde snelheid verhoogd.
Inschakelen/uitschakelen (OFF)
Druk na het instellen van de snel-
heid één keer op deze toets om de
begrenzer in te schakelen. De inge-
stelde snelheid wordt weergegeven
op het display. Druk nogmaals op de
toets om de begrenzer uit te schake-
len (OFF).
RIJDEN -
65