Brandstoffilter vervangen
Vervang het brandstoffilter (Fig. 50) tussen de brandstof-
tank en de brandstofpomp om de 400 bedrijfsuren of
jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden
aangehouden.
1. Klem beide brandstofslangen die zijn aangesloten op
het brandstoffilter, op zodanige wijze samen dat de
brandstof niet kan weglekken als de slangen worden
verwijderd.
2. Haal de slangklemmen op beide uiteinden van het filter
los en trek de brandstofslangen van het filter af.
1
Figuur 50
1. Brandstoffilter
3. Schuif de slangklemmen op de uiteinden van de
brandstofslangen. Druk de brandstofslangen op het
brandstoffilter en zet deze vast met de slangklemmen.
Let erop dat de pijl op de zijkant van het filter in de
richting van de injectiepomp wijst.
Injectors ontluchten
1. Draai de leidingconnector naar spuitmond nr. 1 en de
houder op de injectiepomp los (Fig. 51).
Figuur 51
1. Spuitmond nr. 1
2. Zet de gashendel op Snel.
3. Draai het contactsleuteltje op Start en bekijk hoe de
brandstof om de connector stroomt. Draai het sleuteltje
op Uit wanneer u een ononderbroken straal ziet.
4. Draai de leidingconnector goed vast.
5. Herhaal deze procedure bij de overige spuitmonden.
42
1