Het koelsysteem controleren
Controleer het koelvloeistofpeil bij het begin van elke dag.
De inhoud van het systeem is 10,4 liter.
1. Verwijder voorzichtig de doppen van de radiator en de
expansietank (Fig. 3).
Voorzichtig
Als de motor heeft gelopen, kan de hete
koelvloeistof, die onder druk staat, ontsnappen
indien de radiatordop wordt verwijderd. Dit kan
brandwonden veroorzaken.
• Verwijder de radiatordop nooit als de motor
loopt.
• Gebruik een lap als u de radiatordop verwijdert
en draai de dop langzaam open om de stoom te
laten ontsnappen.
2. Controleer het koelvloeistofpeil in de radiator. De
radiator moet worden gevuld tot de bovenkant van de
vulbuis en de expansietank tot de VOL-markering.
1
Figuur 3
1. Expansietank
3. Als het koelvloeistofpeil te laag is, moet u bijvullen met
een oplossing die half uit water, half uit ethyleenglycol-
antivries bestaat. Gebruik geen koelvloeistoffen op
basis van alcohol/methanol of alleen water.
4. Plaats de doppen van de radiator en de expansietank
terug.
Brandstoftank vullen
De inhoud van de brandstoftank is 72 liter.
1. Verwijder de dop van de brandstoftank (Fig. 4).
2. Vul de tank bij tot ongeveer 25 mm onder de bovenkant
van de tank, niet de vulbuis, met Nr. 2 dieselbrandstof.
Plaats daarna de dop weer terug.
1
1. Dop van brandstoftank
Gevaar
In bepaalde omstandigheden zijn dieselbrandstof
en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en
explosief. Brand of explosie van brandstof kan
brandwonden of materiële schade veroorzaken.
• Gebruik een trechter of tuit; brandstof
uitsluitend in de open lucht bij een afgezette of
koude motor bijvullen. Eventueel gemorste
brandstof opnemen.
• Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Vul de
brandstoftank tot maximaal 6 mm tot 13 mm
vanaf de onderkant van de vulbuis. Dit geeft de
brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.
• Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent
en houd de brandstof weg van open vlammen of
vonken.
• Bewaar de brandstof in schone, veilige en
goedgekeurde containers en zorg ervoor dat de
dop op zijn plaats blijft.
17
Figuur 4