94
Verlichting
Richtingaanwijzers
hendel omhoog : rechter richting‐
aanwijzer
hendel omlaag : linker richtingaan‐
wijzer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐
draaien van het stuurwiel gaat de
richtingaanwijzer automatisch uit.
Duw op de hendel tot aan het weer‐
standspunt en laat hem los om drie‐
maal te knipperen, bijv. als u van
rijstrook wisselt.
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden.
Schakel de richtingaanwijzer hand‐
matig uit door de hendel in de
oorspronkelijke stand te zetten.
Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.
Mistachterlicht
Om in te schakelen r indrukken.
Lichtschakelaar in stand 8: Het
mistachterlicht kan alleen in combi‐
natie met de voorste mistlampen
worden ingeschakeld.