VerlichtiNG eN siGNaleN
1
2
á
Grootlicht
Met dimlichten aan, trekt u de licht-
schakelaar 1 naar u toe. Dit controlelampje
op het instrumentenpaneel licht op.
Om het grootlicht uit en het dimlicht weer in
te schakelen, trekt u de lichtschakelaar 1 op-
nieuw naar u toe.
1.74
(2/3)
uitschakelen van de lichten
Er zijn twee mogelijkheden:
– Handmatig, zet de ring 2 in stand 0;
– automatisch, de lichten gaan uit na het
stoppen van de motor, bij het openen van
het bestuurdersportier of bij het vergren-
delen van de auto. In dat geval schake-
len, bij de volgende keer starten van de
motor, de lichten opnieuw in, overeen-
komstig de stand van de ring 2.
NB: als de mistlichten branden, dooft de ver-
lichting niet automatisch.
Waarschuwingssignaal
verlichting brandt nog
In het geval dat de lichten zijn ingescha-
keld na het stilzetten van de motor, klinkt er
een signaal bij het openen van het bestuur-
dersportier om u te waarschuwen dat de
lichten nog branden.
functie "uitschakelvertraging"
Afhankelijk van de auto, blijven met deze
functie de dimlichten korte tijd branden (voor
het verlichten van het openen een hek,
enz.).
Bij stilstaande motor en gedoofde lich-
ten, met de ring 2 in stand 0, trekt u de scha-
kelaar 1 naar u toe: de dimlichten blijven on-
geveer dertig seconden branden. Om deze
tijd te verlengen, kunt u de schakelaar tot
vier keer naar u toe trekken (de maximale
tijd is twee minuten).
Om de verlichting uit te schakelen voordat
deze automatisch uitschakelt, verdraait u de
ring 2 (de stand is onbelangrijk) en draait u
deze daarna terug in de stand 0.