VerlichtiNG eN siGNaleN
1
2
3
u
Markeringslichten
Draai de ring 2 tot het symbool bij
het merkteken 3 staat. Dit controlelampje op
het instrumentenpaneel licht op.
Controleer, voordat u in het donker wegrijdt, de werking van de verlichting en stel
indien nodig de stand van de koplampen af op de belasting van de auto. Zorg
ervoor dat de lichten niet bedekt zijn (vuil, modder, sneeuw, vervoer van voorwer-
pen, enz.).
(1/3)
1
Verlichting overdag
De lichten schakelen automatisch in bij het
starten van de motor.
k
dimlicht
handbediend
Draai de ring 2 tot het symbool bij het merk-
teken 3 staat. Dit controlelampje op het in-
strumentenpaneel licht op.
automatische werking
(afhankelijk van auto)
Draai de ring 2 tot het symbool AUTO bij
het merkteken 3 staat: draaiende motor, de
dimlichten schakelen automatisch in en uit,
naargelang de helderheid buiten, zonder dat
u de schakelaar 1 hoeft te bedienen.
Wanneer u links rijdt met een auto met
de bestuurdersstoel aan de linkerkant
(of andersom), bent u verplicht om tij-
dens uw verblijf de lichten te laten afstel-
len door een merkdealer.
1.73