7.3.1.2.3
Kalibratie van het nulpunt
Toegestane kalibratebereik
Het toegestane kalibratiebereik ligt bij 20 ... 300 % van
de nominale waarde van de sensor.
Voorbeeld voor een geringere steilheid: Een blokkering
van het sensormembraan leidt tot een geringere steil‐
heid (geringere steilheid = lagere sensorgevoeligheid)
Voorbeeld voor een grotere steilheid: Tensiden maken
het membraan meer doorlaatbaar en leiden tot een
grotere steilheid (grotere steilheid = hogere sensorge‐
voeligheid)
De noodzaak voor de kalibratie van het nulpunt
Een kalibratie van het nulpunt is doorgaans niet nood‐
zakelijk. Een kalibratie van het nulpunt is alleen nood‐
zakelijk als de sensor in de buurt van de onderste
meetbereikgrens wordt gebruikt of als de 0,5 ppm-
variant van een sensor wordt toegepast.
VOORZICHTIG!
Probleemloze sensorwerking / inlooptijd
Beschadiging van het product of de omgeving hiervan
–
Correct meten en doseren kan alleen als de
sensor probleemloos werkt
–
De bedieningshandleiding van de sensor moet
worden opgevolgd
–
Houdt u zich aan de bedieningshandleidingen van
inbouwonderdelen en andere toegepaste compo‐
nenten
–
Houd altijd rekening met de inlooptijden van de
sensoren
–
De inlooptijden dienen bij de planning van de inbe‐
drijfstelling te worden ingecalculeerd
–
Het inlopen van de sensoren kan een volledige
werkdag duren
Meet- en regelgedrag van de regelaar tijdens de kali‐
bratie
Tijdens de kalibratie: De insteluitgangen worden
gedeactiveerd. Uitzondering: wanneer een basis‐
charge of een handmatige instelbare variabele is inge‐
steld. Deze blijft actief. De meetwaarde-uitgang
[Normsignaaluitgang mA] wordt bevroren, volgens de
instellingen in het menu mA-uitgang.
Bij een succesvolle kalibratie / controle worden alle
foutcontroles die betrekking hebben op de meet‐
waarde, weer gestart. De regelaar slaat bij een suc‐
cesvolle kalibratie de bepaalde gegevens voor nulpunt
en steilheid op.
In bedrijf nemen
53