Montageverloop
Buitenunit monteren
Montageplaats
Kies een locatie met goede luchtcirculatie, zodat de
■
afgekoelde lucht kan wegstromen en de warme lucht
kan toestromen.
■
Niet in kamerhoeken, nissen of tussen muren instal-
leren. Dat kan een luchtkortsluiting tussen uitgebla-
zen en aangezogen lucht veroorzaken.
!
Opgelet
Een luchtkortsluiting bij stookwerking leidt tot
het opnieuw aanzuigen van de afgekoelde uit-
geblazen lucht. Dit kan leiden tot verlaagde
efficiëntie van de warmtepomp en tot ontdooi-
problemen.
Luchtkortsluiting vermijden.
!
Opgelet
Een luchtkortsluiting bij de koeling leidt tot het
opnieuw aanzuigen van de verwarmde, uitge-
blazen lucht. Dit kan leiden tot hogedrukstorin-
gen.
Luchtkortsluiting vermijden.
Bij opstelling in een winderig gebied moet worden
■
verhinderd dat de wind invloed heeft op het ventila-
torbereik. Sterke wind kan de luchtstroom door de
verdamper storen.
■
Houd rekening met de lengtes van de koelmiddellei-
dingen: zie "Koelmiddelleidingen aansluiten".
Minimumafstanden buitenunit
Buitenunit met 1 ventilator
100
Afb. 4
Luchtintrede
A
Luchtafvoer
B
a
■
Kabeldoorvoer boven grondniveau:
200 mm
≥
Kabeldoorvoer onder grondniveau:
■
400 mm
≥
16
(vervolg)
A
300
B
Bij platdakmontage evt. lokale maatregelen voor de
■
windbescherming voorzien bijv. panelen, wanden
enz.
■
De montageplaats zo kiezen dat de verdamper niet
verstopt kan raken door bladeren, sneeuw enzo-
voort.
Bij de keuze van de montageplaats de wetmatighe-
■
den van geluidsuitbreiding en geluidsreflecties in
acht nemen.
Ontwerphandleiding
■
Niet naast of onder ramen van slaapkamers installe-
ren.
Niet boven kelderschachten of in een bodemkuip
■
installeren.
Min. 3 m afstand tot doorgangen, regenpijpen of ver-
■
zegelde oppervlakken respecteren. Door de afge-
koelde lucht in het uitblaasbereik bestaat bij buiten-
temperaturen onder 10 °C gevaar voor ijzelvorming.
■
De montageplaats moet makkelijk toegankelijk zijn,
bijv. voor onderhoudswerkzaamheden: zie "minimu-
mafstanden".
1000
B
200
a
A