Om de werkcyclus te meten, stelt u de meter in voor het
meten van de frequentie; druk vervolgens nogmaals op
N. Om het niveau van de meter te selecteren drukt u
op [ om op de positieve flank te triggeren of op ]
om op de negatieve flank te triggeren. U ziet een typische
werkcyclus in afbeelding 3-16.
Afbeelding 3-16. Werkcyclusdisplay
Voor logische signalen van 5 V gebruikt u het
gelijkstroombereik van 5 V. Voor schakelende signalen
van 12 V in auto's gebruikt u het gelijkstroombereik
van 50 V. Voor sinusgolven gebruikt u het laagste
wisselstroom- of gelijkstroombereik dat niet resulteert in
multipel triggeren. Een handmatig geselecteerd lager
ingangsbereik voert vaak betere metingen uit dan het
automatisch geselecteerde ingangsbereik.
Als een aflezing van een werkcyclus instabiel is, drukt u
op M tot AVG oplicht en de gemiddelde aflezing in het
secundaire display verschijnt.
Pulsduur meten
Met de pulsduurfunctie kunt u meten hoe lang een signaal
hoog of laag is binnen een bepaalde periode. Zie
afbeelding 3-17. De gemeten golfvorm moet cyclisch zijn;
de beweging moet zich na gelijke tijdsintervallen herhalen.
tc027f.eps
Metingen verrichten
3
Pulsduur meten
3-25