Gebruikshandleiding
SYMPTOOM
Het toestel start niet.
Het toestel vult de kuipen niet met
water.
Het toestel vult slechts traag.
De vulprocedure stopt niet.
De machine begint niet met afwas-
sen.
Geluid vanuit de waspomp.
Het toestel stopt tijdens de afwasfa-
se en begint zich te vullen met wa-
ter.
The machine does not clean the dis-
hware properly.
Opgehoopte vaat in de korven.
De volgende storingen kunnen worden verholpen door de operator. Indien het probleem
blijft bestaan, dient u de service te bellen.
DIAGNOSE
De onderbreker staat op stop.
De kraan voor de watertoevoer is
dicht.
De kap zijn niet gesloten.
Standpijp niet geplaatst.
De rubbermof van de standpijp dicht
niet af op de bodemplaat.
De sproeikoppen voor het spoelen
zijn verstopt.
De sproeikoppen voor het spoelen
zijn verstopt.
De overloop in de afwaskuip of de
afvoerdichting in de recycleer kuip
zit niet op zijn plaats.
De rubberafdichtingen op de over-
loop of de afvoerdichting sluiten
niet af tegen de bodem.
De kap zijn niet gesloten.
Laag waterniveau. Schuim in de
tank.
De rubberafdichting van de over-
loop sluit niet af tegen de bodem.
De sproeikoppen voor het spoelen
en afwassen zijn verstopt.
Te weinig afwasmiddel.
Het water in de afwaskuip is te vuil.
Schuimvorming in de afwaskuip.
Verkeerd programma.
Opgedroogd vuil op de vaat.
De vaat is slecht geplaatst in het rek.
Onjuist in de korven geplaatste vaat.
Lichte vaat moet worden gewassen.
24.8.2005
OPLOSSING
Schakel de onderbreker om naar
start.
Open de kraan.
Sluit de kap.
Plaats een standpijp.
Controleer of de standpijp is afge-
sloten. Vervang een beschadigde
rubbermof.
Reinig de sproeikoppen.
Reinig de sproeikoppen.
Zet de overloop/ de afvoerdichting
op de juiste plaats.
Vergewis u ervan dat de overloop en
de afvoerdichting gesloten zijn.
Vervang de rubberafdichtingen in-
dien defect.
Sluit de kap.
Controleer het niveau. Ververs het
water.
Corrigeer de plaatsing van de over-
loop. Vergewis u ervan dat de rub-
berafdichting in een goede staat is.
Controleer en reinig de sproeikop-
pen.
Controleer de hoeveelheid afwas-
middel.De buis moet ondergedom-
peld zijn in de vloeistof en de filter
van de buis proper.
Verander het water.
Ga na of de afwastemperatuur niet te
laag is en of het juiste afwasmiddel
gebruikt is.
Gebruik het juiste rektype en de
juiste afwasaccessoires voor een
correcte plaatsing van de vaat.
Spoel de vaat voor, voorafgaand aan
het afwassen.
Controleer of de keuzehendel vuile
vaat/ zeer vuile vaat in de juiste po-
sitie staat.
Herpositioneer de vaat.
Gebruik een verzwaringsrooster om
de vaat af te wassen.
Rev. 4.0
21