■ Laadruimte
■ Hellingshoek van de auto, bijv. bij
het wegslepen
■ Ontsteking.
■ Onderbreking van voeding alarmsi‐
rene
Inschakelen
Alle deuren en de motorkap moeten
worden gesloten.
Toets e indrukken om het diefstala‐
larmsysteem in te schakelen. De
alarmknipperlichten knipperen twee‐
maal ter bevestiging van de inscha‐
keling.
Als de alarmknipperlichten bij inscha‐
keling van het diefstalalarmsysteem
niet knipperen, zit een van de deuren
of de motorkap niet goed dicht.
Uitschakelen
Bij het ontgrendelen van de auto of
het inschakelen van het contact wordt
het diefstalalarmsysteem uitgescha‐
keld. De alarmknipperlichten knippe‐
ren eenmaal ter bevestiging van de
uitschakeling.
Let op
Indien het alarm is afgegaan, zal de
alarmsirene niet uitschakelen als de
auto wordt ontgrendeld. Om de si‐
rene uit te schakelen, moet u het
contact inschakelen. De alarmknip‐
perlichten knipperen niet bij uitscha‐
keling, indien het alarm is afgegaan.
Inschakelen zonder bewaking
van passagiersruimte
Schakel de bewaking van de passa‐
giersruimte uit bijv. als er dieren in de
auto verblijven of als de timer is inge‐
steld voor het inschakelen van de
hulpverwarming 3 95.
Sleutels, portieren en ruiten
Afhankelijk van voertuigconfiguratie:
■ toets e ingedrukt houden, of
■ contact tweemaal snel in- en uit‐
schakelen en dan de portieren slui‐
ten en het diefstalalarmsysteem ac‐
tiveren.
Ter bevestiging zal er een geluidssig‐
naal klinken.
Deze status blijft gehandhaafd tot de
deuren worden ontgrendeld.
Activering zonder bewaking van de
hellingshoek van de auto
Schakel daarnaast de bewaking van
de hellingshoek van de auto uit aan‐
gezien sterke ultrasone signalen of
27