7. Stel de rechterpapiergeleider in op de breedte van het papier
en vergrendel deze. Controleer of het papier nog omhoog en
omlaag kan schuiven.
Als u enveloppen plaatst, drukt u de envelophendels naar
achteren, zoals hieronder wordt weergegeven.
8. Druk de papierhendels naar achteren, zodat het papier of de
enveloppen tegen de geleiderrollen wordt gedrukt.
Het papier wordt automatisch ingevoerd in de invoereenheid als
de printer gegevens ontvangt.
Als de eerste regel op de pagina te hoog of te laag is afgedrukt,
kunt u deze positie wijzigen met de functie Micro Adjust
(Fijnafstelling). Zie "Positie voor het begin van pagina's
aanpassen" op pagina 68 voor meer informatie.
200
Optionele onderdelen en verbruiksgoederen