13. Herhaal stappen 4 tot en met 12 nog minstens 2
keer om er zeker van te zijn dat het spuitsysteem
volkomen is gereinigd.
Belangrijk: U moet deze procedure altijd
minstens drie keer uitvoeren om er zeker van te
zijn dat het spuitsysteem helemaal schoon is,
om schade aan het systeem te voorkomen.
14. Reinig de zuigkorf; zie Zuigkorf reinigen in het
hoofdstuk Reiniging.
Belangrijk: Als u bevochtigbaar poeder
gebruikt, moet u de zuigkorf na elke tank
reinigen.
15. Spuit met een tuinslang de buitenkant van de
spuitmachine schoon. Gebruik hierbij schoon
water.
16. Verwijder de spuitdoppen en reinig ze met de hand.
Vervang versleten of beschadigde spuitdoppen.
De omloopkleppen van de
spuitbomen kalibreren
Belangrijk: Als u het Pro Control™ spuitsysteem
heeft geïnstalleerd, moeten de omloopkleppen
van de spuitbomen worden gesloten. Gebruik de
volgende afstelling uitsluitend als u het Pro Control
spuitsysteem niet gebruikt.
Als u de spuitmachine voor de eerste keer in gebruik
neemt of als de spuitdoppen zijn vervangen, moet u
de omloopkleppen van de spuitbomen instellen zodat
de druk en de gebruiksdosis voor alle spuitbomen
hetzelfde blijft als u een of meer spuitbomen hebt
uitgeschakeld.
Opmerking: De omloopkleppen moeten worden
gekalibreerd telkens als de spuitdoppen worden
vervangen.
Kies een open en vlak terrein om deze procedure uit
te voeren.
1. Vul de spuittank van de spuitmachine met schoon
water.
2. Laat de uitgeklapte spuitbomen neer, als deze zijn
gemonteerd.
3. Stel de parkeerrem in werking en start de motor.
4. Zet de gashendel op Snel.
5. Zet de pompschakelaar op Aan om de pomp in
werking te stellen.
6. Zet de schakelaar van elke spuitboom en de
hoofdschakelaar van de spuitbomen op Aan.
7. Stel de druk in op de waarde die wordt aangegeven
op de drukmeter, totdat de druk zich bevindt in het
bereik voor de spuitdoppen die u hebt geïnstalleerd
op de spuitbomen (normaal 276 kPa). Dit doet u
met behulp van de schakelaar voor de gebruiksdosis.
8. Noteer de waarde op de drukmeter.
9. Schakel een van de spuitbomen uit met behulp van
de corresponderende schakelaar.
10. Stel de omloopklep (Figuur 21) aan de achterzijde
van de regelklep van de spuitboom die u hebt
uitgeschakeld, zodanig in dat de drukwaarde op de
meter dezelfde is als in stap 7.
1. Omloopkleppen van spuitbomen
11. Schakel de spuitboom in en uit om te controleren
of de druk ongewijzigd blijft.
12. Herhaal stappen 9 tot en met 11 voor de andere
spuitbomen.
13. Laat de machine rijden met de gewenste snelheid
terwijl u spuit, en schakel de spuitbomen een voor
een uit. De druk die de meter aangeeft, mag niet
veranderen.
Pomp
De pomp bevindt zich bij de achterkant van de tank,
links (Figuur 22).
29
G012935
1
Figuur 21