1.
Kalibreren bij de eerste kalibratietemperatuur, deze kalibratietemperatuur moet in
de buurt van de gekozen referentietemperatuur liggen.
[CAL] -toets, het eerste kalibratiepunt wordt overgenomen. Tegelijkertijd
2.
Druk op de
worden de temperatuurbereiken voor de tweede temperatuurwaarde opgegeven.
[CHANGE TEMP] , dompel nu de sensor in dezelfde vloeistof met de
3.
Opmerking:
tweede kalibratietemperatuur (temperatuurverschil echter minimaal ± 10 °C)
4.
Is de gemeten temperatuur met meer dan 2 °C gewijzigd, wordt de melding
weergegeven.
5.
Is de temperatuur meer dan 10 °C gewijzigd, wordt de melding
gegeven en kan de kalibratie worden beëindigd als de weergegeven temperatuur
niet meer wijzigt. Druk hiervoor op de
6.
Is het temperatuur maximum/minimum bereikt, wordt de melding
weergegeven
ð Nu kan het kalibreren worden beëindigd. Druk hiervoor op de
Afhankelijk van het sensortype, kan deze procedure 10 ... 20 minuten
duren.
7.
De temperatuurcoëfficiënt overnemen met
Status van de sensor
Weergave Betekenis
[OK]
In orde
[WRN]
Waarschuwing ΔTkal = 10 °C...20 °C
[ERR]
Fout
ΔTkal = temperatuurverschil van de kalibratievloeistoffen
[CAL] -toets.
Status
ΔTkal > 20 °C
ΔTkal < 10 °C
Bedieningsmenu's
[CAL] of annuleren met [ESC]
[WAIT]
[STABLE ?] weer‐
[ACCEPT ?]
[CAL] -toets.
65