Inbedrijfstelling
7
Inbedrijfstelling
Kwalificatie gebruiker: geschoolde
n
Ä Hoofdstuk 3.4 „Kwa‐
gebruiker, zie
lificatie gebruiker" op pagina 15
WAARSCHUWING!
Inlooptijden van de sensoren
Dit kan gevaarlijke foutieve dose‐
ringen tot gevolg hebben.
–
Correct meten en doseren kan
alleen als de sensor probleem‐
loos werkt
–
De gebruikershandleiding van de
sensor opvolgen
–
De sensor moet na de inbedrijf‐
stelling worden gekalibreerd
Na de mechanische en elektrische mon‐
tage, moet de regelaar in het meetpunt
worden geïntegreerd.
7.1
Eerste inbedrijfstelling
Bij het voor het eerst inschakelen van de
regelaar bevindt de regelaar zich in de
STOP-toestand.
46
Autoranging-profiel instellen
1.
Kies de toegepaste conductieve
geleidbaarheidssensor.
2.
Voer de werkelijke sensorkabel‐
lengte in.
ð Daarna moeten de regeling en
de verschillende, van de te
meten processen afhankelijke,
parameters worden ingesteld.
3.
Bij het aansluiten van sensoren van
andere fabrikanten
[INPUT > SENSOR > MANUAL] ,
moet het autoranging-profiel
worden ingesteld, zie
van sensoren van andere fabri‐
kanten" op pagina 49
7.2
Regeling instellen tijdens
inbedrijfstelling
AANWIJZING!
Resetten naar fabrieksinstelling
Bij het omschakelen van de doseer‐
richting, worden alle actoren in de
regelaar gereset naar de fabrieksin‐
stellingen voor de gekozen doseer‐
richting.
Uit veiligheidsoverwegingen worden
alle actoren gedeactiveerd. De basis‐
charge wordt naar 0 % gereset. Alle
betreffende parameters voor de actor,
worden gereset naar de fabrieksin‐
stelling.
Alle betreffende parameters voor de
actor, moeten opnieuw worden inge‐
steld.
Ä „Gebruik