2
Druk de papierbreedtegeleiders van de lade voor handmatige
invoer naar elkaar toe en pas ze aan de papierbreedte aan. Oefen
niet te veel druk uit. Het papier kan dan gaan buigen waardoor een
papierstoring kan ontstaan of het papier scheeftrekt.
3
Stel na het plaatsen van het papier de soort en het formaat van
het papier voor handmatige invoer in. Zie 5.8 voor het kopiëren of
raadpleeg de sectie Software voor afdrukken via de pc.
Opmerking
Afdrukinstellingen die via het printerstuurprogramma
zijn ingesteld, krijgen voorrang op de instellingen via het
bedieningspaneel.
Let op!
Als u meerdere pagina's wilt afdrukken met behulp van de
handinvoer, wacht dan tot het afdrukken van een pagina
voltooid is alvorens een nieuw vel papier in de handinvoer
te plaatsen. Anders kan er een papierstoring ontstaan.
Papierformaat en -type instellen
Nadat u het papier in de lade hebt geplaatst, moet u het papierformaat
en -type instellen met behulp van de knoppen op het bedieningspaneel.
Deze instellingen hebben betrekking op de kopieermodus. Als u afdrukt
vanaf de computer, selecteert u papierformaat en papiersoort in het
desbetreffende programma.
1
Druk op Menu tot Menu Kopiër. op de onderste regel van het
display verschijnt en druk vervolgens op OK.
2
Druk op de pijltoetsen tot Systeeminst. verschijnt en druk
vervolgens op OK.
3
Druk op de pijltoetsen tot Papierinstel. verschijnt en druk
vervolgens op OK.
4
Druk op OK zodra Papierformaat verschijnt.
5
Druk op de pijltoetsen tot de gewenste papierlade verschijnt en
druk op OK.
6
Druk op de pijltoetsen tot het gewenste papierformaat verschijnt
en druk op OK.
7
Druk op Back om terug te gaan naar een hoger niveau.
8
Druk op de pijltoetsen tot Type papier verschijnt en druk
vervolgens op OK.
9
Druk op de pijltoetsen tot de gewenste papiersoort verschijnt en
druk op OK.
10 Druk op Stop/Clear om terug te keren naar stand-bymodus.
5.8
<Afdrukmedia selecteren en plaatsen>