Wanneer de naald in de richting van
het rode gedeelte beweegt, is de
motor oververhit. Zet de motor af,
zet het contact af en stel de oorzaak
vast zodra de motor is afgekoeld.
Zie Motorkoelvloeistof
controleren (bladzijde 114).
Brandstofmeter
De pijl naast het symbool van de
pomp duidt aan aan welke zijde zich
de klep van de brandstofvulopening
bevindt.
WAARSCHUWINGS- EN
INDICATIELAMPEN
Nadat het contact is aangezet gaan
de volgende waarschuwings- en
controlelampen kort branden ter
bevestiging dat het systeem
operationeel is:
•
ABS
•
Airbag
•
Remsysteem
•
Motor
•
Immobilisatiesysteem
•
Laadstroom
•
Laag brandstofpeil
•
Multifunctionele controlelamp
•
Oliedruk
•
Traction control
•
Waterafscheider
Instrumenten
Indien één van deze waarschuwings-
of controlelampen niet brandt nadat
het contact is aangezet, duidt dit op
een storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Controlelamp ABS
systeem onmiddellijk door een
geschoolde monteur controleren. De
remmen blijven normaal werken
(zonder ABS) maar laat deze storing
zo spoedig mogelijk controleren.
Controlelamp airbag
tijdens het rijden, dan duidt dit op een
storing. Laat het systeem onmiddellijk
door een geschoolde monteur
controleren.
Controlelamp remsysteem
voorzichtig in. Druk het rempedaal
vooral niet abrupt in.
53
Wanneer deze lamp tijdens
het rijden brandt, duidt dit op
een storing. Laat het
Brandt de controlelamp niet,
blijft hij branden, of brandt hij
met tussenpozen of continu
WAARSCHUWING
Verlaag geleidelijk uw snelheid.
Druk het rempedaal bijzonder