Voer elk van de volgende
handelingen binnen vijf
seconden uit.
Voer de eerste vier handelingen uit
zoals is beschreven onder Sleutels
coderen, en ga vervolgens als volgt
te werk:
•
Steek de tweede sleutel in het
contactslot en draai hem in stand
II.
•
Neem de sleutel uit het
contactslot.
•
Steek de eerste sleutel in het
contactslot, draai hem in stand II
en houd hem in deze stand. De
controlelamp knippert nu vijf
seconden.
•
Indien het contact gedurende
deze vijf seconden wordt afgezet,
wordt het wissen van de
sleutelcode afgebroken en wordt
de code niet gewist.
•
Wanneer het wissen van de
sleutels is voltooid, kunnen alle
overige sleutels met uitzondering
van de twee sleutels die nodig zijn
voor het wissen, niet langer
worden gebruikt tenzij ze opnieuw
worden gecodeerd.
Extra sleutels kunnen nu worden
gecodeerd.
IMMOBILISATIESYSTEEM
INSCHAKELEN
Korte tijd nadat u het contact hebt
afgezet wordt het
immobilisatiesysteem automatisch
ingeschakeld.
Motorstartblokkering
De controlelamp in de
instrumentengroep knippert ter
bevestiging dat het systeem is
ingeschakeld.
IMMOBILISATIESYSTEEM
UITSCHAKELEN
Het immobilisatiesysteem wordt
automatisch uitgeschakeld bij het
met een correct gecodeerde sleutel
aanzetten van het contact.
De controlelamp in de
instrumentengroep brandt ongeveer
drie seconden en gaat vervolgens
uit. Wanneer de controlelamp langer
dan een minuut blijft branden of
knipperen en vervolgens met
onregelmatige intervallen gaat
branden, dan is uw sleutel niet
herkend. Neem de sleutel uit het slot
en probeer het nogmaals.
Wanneer u probeert de motor met
een niet juist gecodeerde sleutel te
starten, moet u ongeveer 20
seconden wachten voordat u het
met een correct gecodeerde sleutel
opnieuw probeert.
Wanneer u de motor met een correct
gecodeerde sleutel niet kunt starten,
duidt dit op een storing. Laat het
immobilisatiesysteem onmiddellijk
controleren.
32