1
3
5
E75442
4. Zet de wielmoeren in de
aangegeven volgorde voorlopig
vast.
5. Laat de wagen zakken en
verwijder de krik.
6. Draai de wielmoeren in de
aangegeven volgorde definitief
vast.
7. Druk de naafdop of het wieldeksel
met de bal van uw hand vast.
WAARSCHUWING
Laat het aanhaalmoment van
de wielmoeren en de
bandenspanning zo spoedig mogelijk
controleren.
N.B.: Wanneer het reservewiel een
andere maat heeft of anders is
geconstrueerd dan de overige
wielen, laat deze dan zo spoedig
mogelijk vervangen.
Velgen en banden
4
2
129
Wiel opbergen
LET OP
Hijs de reservewielhouder niet op
zonder het wiel te hebben
vastgezet. Wanneer geen wiel is
aangebracht kan het
ophijsmechanisme bij het laten
zakken worden beschadigd.
VERZORGING VAN
BANDEN
Als u een stoeprand moet oprijden,
doe het dan zo langzaam mogelijk
en rijd zo mogelijk haaks het trottoir
op. Vermijd het rijden over hoge of
scherpe obstakels. Laat de banden
bij het parkeren niet langs
trottoirbanden schuren.
Controleer het loopvlak van de
banden regelmatig op
beschadigingen, steentjes en
onregelmatige slijtage.
Ongelijkmatige bandenslijtage kan
duiden op een verkeerde
wieluitlijning.
Bandenspanning
De bandenspanning moet bij koude
banden, voordat u een rit gaat
maken, worden gecontroleerd. Voor
het ruimtebesparende reservewiel
moet de hoogste waarde voor uw
auto/band-combinatie worden
aangehouden.
Op de portierstijl aan bestuurderszijde
bevindt zich een sticker met de
aanbevolen bandenspanningen.