middelpunt
brandpunt
brandbaar
(bv. zetel)
Deze schets geeft een mogelijke opstelling weer en is in grote lijnen van
toepassing op alle plaatsingssituaties van de LINEAR Module.
Voordat de houtkachel wordt geplaatst, moeten de plaatsingswanden wor-
den beoordeeld. Als het type plaatsingswand niet duidelijk kan worden vast-
gesteld, moet een deskundige (schoorsteenveger) worden geraadpleegd.
• Behang als muurbedekking geldt volgens DIN 4102-1 niet als brandbaar
onderdeel en vereist geen bijzondere maatregelen voor brandpreventie.
Neem daarbij in acht dat de lagen achter het behang (bijvoorbeeld een
houtconstructie) wèl brandbaar kunnen zijn of beschermd moet worden
en dus bijbehorende preventieve maatregelen kunnen vereisen.
• Neem de minimumafstand van de schoorsteenverbinding tot brandbare
onderdelen in acht.
• Binnen een afstand van 50 cm boven de stookplaats mogen zich geen
brandbare voorwerpen bevinden!
Speciale aanwijzing voor de minimumafstand aan de zijkant
De minimumafstand aan de zijkant (A) is de afstand van de houtkachel tot
de plaatsingswand aan de zijkant; deze geldt van de plaatsingswand aan
de achterzijde tot het begin van het stralingsbereik (E) van de voorruit.
In bepaalde plaatsingssituaties moet de minimumafstand tot de wand (A)
worden aangepast aan het uitstekende stralingsbereik.
3.1 VLOER
Vloerbedekking in de buurt van de kachel
Vóór de opening van de verbrandingskamer moet een vloer van brandbaar
materiaal worden beschermd met een bedekking van niet-brandbaar mate-
riaal. Deze bedekking moet naar voren minstens 50 cm en opzij naar beide
kanten minstens 30 cm uitsteken (gemeten vanaf de opening van de ver-
brandingskamer resp. de ruit; zie punt C en D in de afbeelding).
In het stralingsbereik van de deur van de verbrandingskamer resp. de ruit
mogen zich geen brandbare materialen, meubels, gordijnen of decoratie
bevinden. Deze afstand kan worden teruggebracht tot 40 cm wanneer tus-
sen de stookplaats en de brandbare materialen een stralingsbeschermplaat
wordt geplaatst die aan beide zijden wordt geventileerd.
Vloerbedekking
brandbaar
(bv. zetel)
NL 8
3.2 STRALINGSBEREIK
Stralingsbereik opmeten
Om het stralingsbereik van de houtkachel vast te stellen, plaatst u een
meetinstrument (duimstok of rolmaat) op het oppervlak van de voorruit en
bepaalt u het midden van de houtkachel langs de deurstijl aan de zijkant.
Binnen de resulterende hoek en de afstand A mogen zich aan de zijkant
geen brandbare of te beschermen onderdelen bevinden. De inspectie van
de houtkachel wordt vóór ingebruikname uitgevoerd door de bevoegde
schoorsteenveger. Deze kan u vooraf ook advies geven over plaatsingsver-
eisten en aanwijzingen geven voor een bouw van de houtkachel volgens
de voorschriften.
middelpunt
brandpunt
brandbaar
(bv. zetel)
3.3 BLOKKEERSYSTEEM
De rookgasafvoerinstallaties moeten volgens de vakregels voor ter plekke
gebouwde kachelovens en heteluchtverwarming (TROL) worden vervaardigd.
Houtkachels mogen voorzien zijn van een blokkeersysteem in het afvoerka-
naal. Dit blokkeersysteem mag de controle- en reinigingswerkzaamheden
aan de verbindingsstukken niet belemmeren en zich niet zelfstandig kunnen
sluiten. De stand van het blokkeersysteem moet van buiten herkenbaar
zijn, bijvoorbeeld aan de stand van de bedieningsgreep. Blokkeersystemen
mogen alleen worden ingebouwd in de verbrandingsgascollector, in de
afvoeraansluiting of in het verbindingsstuk.
3.4 VERBINDINGSSTUK
Uw houtkachel wordt met Ø130mm-verbindingsstukken van minstens 2 mm
dikke staalplaat met de schoorsteen verbonden. Deze moeten voldoen aan
de norm DIN 1298 resp. DIN EN 1856-2 en conform DIN 18160 respectie-
velijk de nationale voorschriften op de schoorsteen worden aangesloten. Er
moet op worden gelet dat de afvoerpijp via de kortste weg opstijgend naar
de schoorsteen wordt aangelegd. Hierbij moeten indien mogelijk geen boch-
ten in de afvoerpijp worden gemaakt. De afvoerpijp mag niet kunnen losra-
ken; eventueel moet deze met klemmen worden geborgd. Als de afvoerpijp
door een brandbare wand of langs nabijgelegen brandbare componenten
voert, moet de pijp overeenkomstig de voorschriften worden geïsoleerd. De
verbindingspijp moet absoluut zo worden gemonteerd, dat deze altijd gerei-
nigd kan worden. Dit dient door een passend aantal onderhoudsopeningen
te worden gegarandeerd. De minimumafstand van het schoorsteenverbin-
dingsstuk tot brandbare bouwelementen kan, afhankelijk van de informa-
tie van de fabrikant van de afvoerpijp, de afstand van de houtkachel tot
brandbare bouwelementen vergroten. De vermelde minimumafstanden tot
brandbare bouwelementen in deze handleiding hebben betrekking op de
houtkachel en moeten eventueel worden aangepast.
NL 9
NL