3. Machine- en bedieningselementen
Wielen
De machine is aan beide zijden voor-
zien van getrapte naven (1). De wielen
(2) worden, afhankelijk van het doel, aan
de binnenste of de buitenste trap ge-
monteerd.
Bovendien kunnen de wielen naar bin-
nen of naar buiten gedraaid gemonteerd
worden om de benodigde spoorbreedte
van 520 mm tot 750 mm te bereiken (zie
spoorbreedtetabel blz. 14).
3
1 getrapte naaf
2 wiel
3 wielschroef
De wielen moeten met de profielpunten
in de rijrichting (van boven af op de wie-
len gezien) gemonteerd worden, om de
trekkracht zo optimaal mogelijk te be-
nutten. Let hier ook op bij de 180° ge-
draaide stuurstang bij frontaanbouw-
werktuigen.
Wielbevestigingsschroeven
Wielschroeven (3) met bolle centreer-
rand.
De wielschroeven en wielmoeren moe-
ten bij nieuwe machines en bij iedere
verwisseling van de wielen na de eer-
ste 2 bedrijfsuren met 100 Nm worden
nagetrokken. Verder bij alle onderhouds-
beurten.
26
Sneeuwkettingen
Bij het gebruik van sneeuwkettingen
moeten de aanwijzingen van de fabri-
kant worden opgevolgd. Let erop dat de
machineonderdelen vrij kunnen bewe-
gen.
Wielen toepassing
6.50/80-12 Impl.
Eenassige tractor 3700
frezen
vegen
sneeuwruimen
rijden
weilandverzorging
Uitgave 03.00