sensorbereik te wijzigen plaatst en verwijdert u de magneet meerdere keren totdat het
gewenste bereik wordt weergegeven. Als het gewenste bereik wordt weergegeven wacht u drie
seconden totdat "Fi" verschijnt. Plaats en verwijder de magneet om naar het volgende niveau in
het configuratiemenu te gaan. Als "Fi" weer wordt weergegeven plaatst en verwijdert u de
magneet totdat de eenheid naar de kalibratiemodus is geschakeld. Op het scherm knippert
enkele seconden de resterende levensduur van de sensor. Zorg ervoor dat de sensor tijdens
deze periode alleen schone lucht detecteert. Voer de kalibratiegasconcentratie toe aan de
sensor (50% VS van het gewenste H
het scherm wisselt van "AC" (Automatic Calibration – automatische kalibratie) naar "CP"
(Calibration in Progress – bezig met kalibreren). Na 3 tot 5 minuten wijzigt de weergave van
"CP" naar "CC", wat aangeeft dat de kalibratie voltooid is. Verwijder het gas en wacht tot de
eenheid is teruggekeerd naar de normale modus. De eenheid is nu gekalibreerd en de nieuwe
bereikwaarde is opgeslagen in het niet-vluchtige geheugen (EEPROM). Als er een fout
optreedt tijdens dit proces, lees dan de opmerkingen hieronder.
OPMERKING: Wanneer het sensorbereik wordt gewijzigd, zullen de waarschuwings - en
alarminstelpunten automatisch worden aangepast aan het nieuwe bereik. De
eenheid moet nu worden gekalibreerd voor het nieuwe bereik (hoofdstuk 4.7.1).
Het sensorbereik en de instelpunten voor alarmen en waarschuwingen blijven
gehandhaafd op de oude instellingen als de kalibratie wordt onderbroken, als er
tijdens de kalibratie fouten optreden of als er stroomcycli plaatsvinden voordat
de kalibratie is afgerond.
Het wordt aanbevolen om terug te gaan naar de SE-modus om te bevestigen
dat het bereik en de instelpunten van de sensor correct zijn gewijzigd. Als het
sensorbereik is gewijzigd moet de operator ook de H2S-concentratie die
daarvoor is gebruikt om de eenheid te kalibreren wijzigen. Het is nodig om 50%
van de "nieuwe" volledige concentratie voor de meting te gebruiken als de
concentratie wordt gewijzigd. Dit geldt ook als de concentratie is gewijzigd
tijdens de normale onderhoudsperiode voor de kalibratie (d.w.z. 10ppm voor 0-
20ppm, 25ppm voor 0-50ppm en 50ppm voor 0-100ppm). Het is belangrijk om
er rekening mee te houden dat als het bereik van de eenheid wordt
gewijzigd ook de sensor moet worden aangepast aan het nieuwe
sensorbereik. (-1 sensor voor 0-100ppm, -5 sensor voor 0-50ppm en -9
voor 0-20ppm).
Nadat de operator naar de kalibratiemodus is gegaan heeft hij 12 minuten om de kalibratie uit
te voeren. Als de tijd van 12 minuten is verstreken en de kalibratie niet is afgerond (de
kalibratie van de eenheid is teruggekeerd naar een meting "0" als deze is voltooid) verschijnt er
op het scherm een "F2"-fout. Als dit gebeurt tijdens het wijzigen van het sensorbereik moet de
bediener weer opnieuw beginnen totdat het volledige proces correct is afgerond zonder dat er
fouten werden weergegeven. Als er fouten blijven verschijnen dient u direct contact op te
nemen met de fabriek.
4.4.3 Kalibratie-uitgang
Om de functie kalibratie-uitgang van de S4000TH te activeren, plaatst u een magneet op het
GM-logo op de afdekking van de eenheid totdat "SE" verschijnt en daarna verwijdert u de
magneet. Dit schakelt de eenheid naar de configuratiemodus. Na enkele seconden verschijnt
er "Co". Plaats de magneet en verwijder hem weer om naar de instelmodus voor de kalibratie-
uitgang te gaan. De huidige instelling (Enable or Disable – geactiveerd of gedeactiveerd) wordt
weergegeven. Om de instelling te wijzigen plaatst en verwijdert u de magneet meerdere keren
totdat
de
gewenste instelling wordt weergegeven. Als de gewenste instelling wordt
weergegeven wacht u drie seconden totdat "Fi" verschijnt. Plaats en verwijder de magneet om
S-bereik). *Zie opmerk ingen hieronder.). De weergave op
2
23
23
Model S4000TH