4 Rijden
4.1 Vóór het rijden - Besturen van het voertuig
De volgende rijregels moeten in acht worden genomen om veilig rijden te
garanderen.
§ Start de motor (zie 4.2)
§ Rijden
Stap 1: Trap het rempedaal in en zet de versnellingshendel in D. De Electronic
Parking Brak (EPB) wordt danautomatisch uitgeschakeld.
Stap 2: Laat het rempedaal geleidelijk los en trap het gaspedaal voorzichtig in om
het voertuig te laten versnellen.
§ Parkeren
Stap 1: Trap het rempedaal in terwijl de versnelling in de stand D staat.
Stap 2: Schakel indien nodig de EPB in. Als u langere tijd parkeert, moet u naar P
of N schakelen.
§ Automatisch parkeren
Stap 1: Trap het rempedaal in terwijl de versnelling in de stand D staat.
Stap 2: Druk op de P knop om de parkeerstand in te schakelen. De EPB wordt
automatisch ingeschakeld.
Stap 3: Schakel de voeding van het voertuig uit, vergrendel het voertuig en zorg
ervoor dat u de sleutel te allen tijde bij u draagt.
De auto starten op een steile helling
Stap 1: De bestuurder maakt de veiligheidsgordel vast, sluit het portier, trapt het
rempedaal stevig in en zet de schakelpook in de stand D.
Zorg ervoor dat de versnellingsindicator D aangeeft
Stap 2: Schakel de EPB handmatig in.
Stap 3: Laat het rempedaal los en trap het gaspedaal voorzichtig in.
§ Wanneer u een helling oprijdt
Hill Hold Control (HHC) wordt automatisch geactiveerd om te voorkomen dat het
voertuig slipt. (zie 4.5)
§ Emergency Stop Signal (ESS)
Wanneer een bepaalde snelheid wordt bereikt en de noodrem wordt
ingeschakeld, knippert het remlicht snel om het voertuig erachter te waarschuwen
totdat het rempedaal weer wordt losgelaten.
§ Rijden in de regen
• Rijd voorzichtig als het regent. Het zicht kan minder zijn, de ramen hebben de
neiging te beslaan en de wegen kunnen glad zijn.
• Rijd niet te hard als het regent want er kan een waterlaag tussen de banden
en de weg ontstaan, hetgeen het sturen kan bemoeilijken en de remmen niet
goed kunnen werken.