Een toevoerlijn die onvoldoende gas levert brengt de
goede werking van de apparaten die hierop zijn aange-
sloten in gevaar.
B B E E L L A A N N G G R R I I J J K K
Als het apparaat niet waterpas staat kan
dit van invloed zijn op de verbranding en
leiden tot een slechte werking van het
apparaat zelf.
E E . . 6 6 . . 4 4
A A a a n n s s l l u u i i t t i i n n g g
Monoblock modellen
1. Stel aan de hand van het installatieschema de plaats van
de gasaansluiting op de bodem van het apparaat vast.
2. Verwijder, indien aanwezig, de kunststof beschermingsdop
van de gasafvoer voordat u de aansluiting maakt.
Modellen voor op een werkblad
1. Stel aan de hand van het installatieschema de plaats van
de gasaansluiting op de bodem van het apparaat vast.
2. Verwijder, indien aanwezig, de kunststof beschermingsdop
van de gasafvoer voordat u de aansluiting maakt.
3. Voor de modellen voor op een werkblad kan de gasaan-
sluiting ook aan de achterkant worden gerealiseerd:
a. bedienen aan de achterkant van het apparaat;
b. schroef de metalen afsluitplug van de verbinding aan
de achterkant los;
c. schroef hem stevig vast op de onderste aansluiting.
1
Controleer na de installatie met zeepsop of er geen lekken zijn
op de verbindingspunten.
LET OP:
A A l l l l e e e e n n v v o o o o r r A A u u s s t t r r a a l l i i ë ë : De gasaansluiting is man-
nelijk 1/2 BSP.
E E . . 6 6 . . 5 5
• De gastoevoerlijn moet een voldoende grote doorsnede
hebben en de hoeveelheid gas verzekeren die nodig is om
alle apparaten die erop zijn aangesloten volledig te laten
functioneren.
Als de gasdruk hoger is dan de voorgeschreven waarde of
moeilijk te regelen is (onstabiel), moet er een gasdruk-
regelaar (artikelnr. 927225) op een gemakkelijk te bereiken
plaats vóór het apparaat worden gemonteerd.
De drukregelaar moet bij voorkeur horizontaal worden
gemonteerd, om een goede druk aan de uitgang te
verzekeren.
1
2
3
De pijl op de regelaar
richting het gas stroomt.
V V o o o o r r A A u u s s t t r r a a l l i i ë ë : Stel als volgt de testdrukaansluiting in,
waarbij de branders op de maximale stand werken (zie Bijlage,
Tabel "B")
E E . . 6 6 . . 6 6
In de tabel "B" "Sproeiers" (zie Bijlage) wordt het type sproeier
vermeld waarmee de door de fabrikant geïnstalleerde sproei-
2
ers moeten worden vervangen (het nummer is in het
sproeierlichaam gegraveerd).
Controleer aan het einde van de procedure de hele volgende
controlelijst:
1. vervanging brandersproeier(s)
2. correcte afstelling van de primaire luchttoevoer naar de
brander(s)
3. vervanging waakvlamsproeier(s)
4. vervanging schroef/schroeven van het minimum
5. correcte afstelling waakvlambrander(s) indien nodig
6. correcte afstelling voedingsdruk (zie tab. technische gege-
vens/sproeiers)
7. breng het (bijgeleverde) zelfklevende plaatje met de
gegevens van de nieuwe gebruikte gassoort aan
E E . . 7 7
E E . . 7 7 . . 1 1
Controleer of het apparaat geschikt is voor het aanwezige type
gas aan de hand van de gegevens op het typeplaatje (als deze
niet overeenkomen, volg dan de instructies op in paragraaf
E.6.6 Aanpassing aan een andere gassoort van dit hoofdstuk).
De aansluitdruk wordt gemeten terwijl het apparaat in werking
is, door gebruik te maken van een manometer (min. 0,1 mbar).
G G a a s s d d r r u u k k r r e e g g e e l l a a a a r r
zijde gasaansluiting van het net
drukregelaar
zijde gasaansluiting naar het apparaat
2 2
1 1
A A a a n n p p a a s s s s i i n n g g a a a a n n e e e e n n a a n n d d e e r r e e g g a a s s s s o o o o r r t t
V V o o o o r r s s c c h h r r i i f f t t e e n n g g a a s s a a p p p p a a r r a a t t e e n n
C C o o n n t t r r o o l l e e v v a a n n d d e e a a a a n n s s l l u u i i t t d d r r u u k k ( ( a a l l l l e e u u i i t t v v o o e e r r i i n n g g e e n n ) )
geeft aan in welke
3 3
21