4.6.1
4.7
I-Modell - 10/11 - Ausgabe 07/10 - 1976785 - BUE-0051-04NL
Iedere veiligheidsgordel alleen gebruiken voor een volwassen persoon.
Voorwerpen niet samen met een persoon vastbinden.
Veiligheidsgordels zijn niet toereikend voor personen met een lichaam-
slengte van minder dan 150 cm. In dat geval extra voorzieningen
gebruiken. Letten op keuringscertificaat.
Kinderzitjes alleen op zitplaatsen met in de fabriek gemonteerde drie-
puntsgordels aanbrengen.
Gebruikte veiligheidsgordels na een ongeluk (laten) vervangen.
Tijdens de rit de rugleuning van de stoel niet al te ver naar achter leunen.
De werking van de veiligheidsgordel is anders niet meer gegarandeerd.
Veiligheidsgordel juist dragen
De gordel niet verdraaien. De gordel moet plat tegen het lichaam liggen.
Voor het dragen van de veiligheidsgordel een correcte zithouding aan-
nemen.
De veiligheidsgordel wordt juist gedragen, als er tussen lichaam en veilig-
heidsgordel nog een vuistbreedte plaats over is.
Kinderzitjes
Kinderen onder de 13 jaar, die kleiner zijn dan 150 cm, tijdens de rit met
een geschikt en officieel goedgekeurd kinderzitje beveiligen.
Kinderzitjes alleen op zitplaatsen met in de fabriek gemonteerde drie-
puntsgordels aanbrengen.
Kinderen voor het begin van de rit vastmaken en erop letten dat de kin-
deren tijdens de rit vastgemaakt blijven.
Als in het voertuig een passagiers-airbag is ingebouwd, dan mag er op
de passagiersstoel geen naar achter gericht kinderzitje ("Reboard-sys-
temen") worden gebruikt. De waarschuwingsbordjes van het voertuig in
acht nemen.
De kinderzitjes zijn ingedeeld in vijf klassen:
Klasse
Lichaamsgewicht
0
Tot 10 kg
0+
Tot 13 kg
I
9 kg tot 18 kg
II
15 kg tot 25 kg
III
22 kg tot 36 kg
Tijdens de rit
Leeftijd (ongeveer)
Tot 9 maanden
Tot 18 maanden
9 maanden tot 4 jaar
3 jaar tot 7 ½ jaar
6 jaar tot 12 jaar
4
39