2
Veiligheid
2.5.2
2.6
2.7
16
Gasflessen
Gasflessen alleen in de gaskast meenemen.
Gasflessen in de gaskast verticaal plaatsen.
Gasflessen beveiligd tegen draaien en kantelen vastbinden.
Als de gasflessen niet op de gasslang zijn aangesloten, altijd de
beschermkap aanbrengen.
Hoofdafsluitkraan aan de gasfles sluiten voordat de gasdrukregelaar of
de gasslang van de gasfles wordt verwijderd.
Gasdrukregelaar of gasslang op de gasfles alleen met de hand aan-
sluiten. Geen gereedschap gebruiken.
Voor het gebruik in voertuigen uitsluitend een speciale gasdrukregelaar
met veiligheidsventiel gebruiken. Andere gasdrukregelaars zijn niet toe-
gelaten en voldoen niet aan de hoge eisen.
Bij temperaturen onder 5 °C ijsbestrijdingsinstallatie (Eis-Ex) voor gas-
drukregelaar gebruiken.
Alleen gasflessen van 11 kg of 5 kg gebruiken. Campinggasflessen met
ingebouwd terugslagventiel (blauwe flessen met een inhoud van max.
2,5 resp. 3 kg) mogen in uitzonderingsgevallen met een veiligheidsven-
tiel worden gebruikt.
Voor buitengasflessen zo kort mogelijke slangen gebruiken (max.
150 cm).
Blokkeer nooit de ventilatieopeningen in de vloer onder de gasflessen.
Elektrische installatie
Alleen vaklieden aan de elektrische installatie laten werken.
Voordat er werkzaamheden worden uitgevoerd aan de elektrische
installatie, alle apparaten en lichten uitschakelen, de accu afklemmen en
het voertuig van het net scheiden.
Alleen originele zekeringen met juiste waarden gebruiken.
Defecte zekeringen alleen vervangen, als de foutoorzaak bekend en
verholpen is.
Zekeringen nooit overbruggen of repareren.
Waterinstallatie
Staand water in de watertank of in waterleidingen wordt na korte tijd ond-
rinkbaar. Daarom voor ieder gebruik van het voertuig de waterleidingen
en de watertank grondig reinigen. Na ieder gebruik van het voertuig de
watertank en alle waterleidingen volledig leegmaken.
Bij stilstand van meer dan één week de waterinstallatie vóór het gebruik
van het voertuig ontsmetten.
Als het voertuig gedurende meerdere dagen niet wordt gebruikt of bij vorst-
gevaar niet wordt verwarmd, de totale waterinstallatie leegmaken. De
waterkranen in de middelste stand geopend laten. Het veiligheids-/aftap-
ventiel (indien aanwezig) en alle aftapkranen geopend laten. Zo kunnen
vorstschade aan de inbouwapparatuur, vorstschade aan het voertuig en
afzettingen in watervoerende componenten worden vermeden.
I-Modell - 10/11 - Ausgabe 07/10 - 1976785 - BUE-0051-04NL