4. Controleer of beide zijden van de hoofdtelefoon op de juiste wijze en dezelfde hoogte zijn aangebracht.
Inserttelefoon
1. Selecteer de grootste oortip van schuim die in het oor van de patiënt past.
Als de oortip te klein is, dan lekt er geluid weg en is het dB-niveau bij het trommelvlies niet nauwkeurig.
De inserttelefoon geeft meer demping tussen de oren, met name bij lagere frequenties; hierdoor is maskering minder
vaak noodzakelijk.
2. De transducers van de inserttelefoon kunnen het best op de rug van het kind of aan de binnenkant van de kleding wor-
den vastgeklemd, waarna de schuimtips in de oren van het kind kunnen worden geplaatst.
Beengeleider
Opmerking
Is het verschil tussen de beengeleidings- en luchtgeleidingsdrempels van hetzelfde oor 10 dB of meer, dan is maskering
noodzakelijk. De maskeerassistent kan u helpen vast te stellen welke drempels gemaskeerd moeten worden.
Is het verschil tussen de SRT van het testoor en de beengeleidings-PTA van het niet-geteste oor 45 dB of meer, dan is
maskering noodzakelijk.
Plaatsing op mastoïd
1. Schuif de haren over het mastoïd opzij en plaats het ronde, platte deel van de beengeleider op het benige deel van
het mastoïd. Zorg dat de transducer geen contact maakt met het uitwendige oor.
2. Zorg dat de beengeleider voldoende druk uitoefent op het mastoïd, zonder dat dit onprettig aanvoelt.
3. Gaat u met oortelefoons maskeren, plaats dan het andere uiteinde van de band van de beengeleider over de slaap aan
de andere zijde van het hoofd van de patiënt, zodat de hoofdband van de oortelefoons en de beengeleider op het
hoofd passen.
Plaatsing op het voorhoofd
1. Zet voor de plaatsing op het voorhoofd het vlakke ronde gedeelte van de beengeleider stevig op het midden van het
voorhoofd, ongeveer 2,5 cm onder de haarlijn.
2. Zorg dat de beengeleider voldoende strak op het voorhoofd zit, zonder dat dit onprettig aanvoelt.
Madsen® Astera²
Voor niet-gemaskeerde beendrempels kunt u gegevens van beide oren opslaan:
•
11 Correcte plaatsing van de transducer
19