9.2
Diesel
Na het selecteren van diagnose voor dieselvoertuigen kunt u
kiezen voor "Continumeting", "Vrije acceleratie" en
"Inspuitbegin".
9.2.1
Continumeting
Als het programma "Continumeting" is gekozen komt eerst
het scherm in beeld waar het toerental instelbaar is (manier
van opnemen en aantal impulsen). Afhankelijk van de
toerentalbron kan met de toetsen F1 en F2 het aantal
impulsen worden ingesteld. Dit geldt ook voor een primair
signaal (klem 1, TD/TN).
Na het bevestigen van het toerental en aantal impulsen met
F5 .komt u in het daadwerkelijke continumeting-scherm.
De volgende gegevens worden numeriek afgebeeld:
-1
Toerental in min
Olietemperatuur in °C
Roetwaarde in 1/m
Met de toets F3 kunt u tot 25 gemeten waarden in het
geheugen opslaan. Door de toets F2 Lijst in te drukken
roept u de opgeslagen beelden weer op die u middels toets
F3 kunt uitprinten
Diagnose | BEA 150 / BEA 250 / BEA 350 – V 2.20 NED | 34 | nl
9.2.2
Vrije acceleratie
Als het programma "Vrije acceleratie" is gekozen komt eerst
het scherm "Sonde selecteren" is in beeld. Met toets F2 kan
de gebruikte sonde (1 of 2) worden gekozen. Als de juiste
sonde is gekozen gaat u verder met F5 en komt u in het
scherm waar het toerental instelbaar is (manier van opnemen
en aantal impulsen). Afhankelijk van de toerentalbron kan met
de toetsen F1 en F2 het aantal impulsen worden
ingesteld. Dit geldt ook voor een primair signaal (klem 1,
TD/TN) waar het impulsaantal ook manueel instelbaar is.
Na het bevestigen van het toerental en aantal impulsen met
F5 .komt u in het scherm "Verder bij warme motor". De
olietemperatuur wordt afgebeeld. Druk op F5 .om te
bevestigen dat de motor op bedrijfstemperatuur is.
Zodra het voertuig de bedrijfstemperatuur heeft bereikt
worden er twee metingen uitgevoerd om het stationair
toerental en afregeltoerental te bepalen.
In de programmastap "Vrije acceleratie" worden de
daadwerkelijke metingen pas gestart na conditionering
van het voertuig.
Na iedere meting worden de meetwaarden als meetresultaten
opgeslagen.