6.
Toerentalmeting
Sluit altijd slechts een toerentalgever aan het voertuig
aan. De tester selecteert zelf de aangesloten toerental-
gever.
6.1
Dynamorimpel
De dieseltoerentalmodule (hierna DTM plus te noemen)
berekent tijdens stationair toerental de verhouding tussen de
dynamo en de krukas. Om het signaal goed te kunnen
beoordelen heeft DTM plus voor de meetfase een
beoordelingsfase nodig van ongeveer 15 tot 45 seconden.
1. Sluit de accukabel met de accuklemmen B+/B– op de
accu aan.
2. Voertuig starten en kort gas geven zodat het dynamo-
lampje op het dashboard uit gaat. Verlichting resp.
achterruitverwarming
aanzetten
3. Ventilator (aanjager) uitschakelen!
4. Motor stationair laten draaien.
5. Na ca. 30 seconden verschijnt het toerental in het display
van de BEA.
6. Stel zonodig het aantal impulsen voor de respectieve
meting in zodat het stationair toerental correct wordt
weergegeven.
6.2
TN-, TD- en EST-signaal
TD-,TN- en EST-signalen staan in relatie tot het toerental en
maken het mogelijk hieruit het motortoerental te bepalen.
6.2.1
Meetplaats
De toerentalsynchrone TN-, TD- of EST-signalen kunnen
van stekkerverbindingen, bobines, toerentalmeter of de
diagnosestekker van het voertuig worden opgenomen. Deze
signalen kunnen digitaal als blok- (TD/EST) of als analoog-
signaal met wisselende spanningshoogte (TN) voorkomen.
TN-, TD- en EST-signalen worden gemeten via de primair-
kabel (1 684 460 157, klem 1 – groene banaanstekker).
6.2.2
Klem 1 – aantal impulsen instellen
Wanneer er na het aansluiten een niet-logisch toerental
wordt afgebeeld kunt u dat veranderen door het aantal
klem-1 impulsen te wijzigen tot het juiste toerental verschijnt.
Het toerental kan bijvoorbeeld vergeleken worden met de
toerenteller van het voertuig. Het is het beste om het
toerental bij verhoogd toerental te controleren.
en
eventueel
mistverlichting
Toerentalmeting | BEA 150 / BEA 250 / BEA 350 – V 2.20 NED | 10 | nl
6.3
Optische toerentalsensor
1.
Motor van het voertuig uitzetten.
2.
Het vliegwiel (Fig. 1, Pos. 1) reinigen om straks een
reflecterende sticker te kunnen aanbrengen.
3.
Optische toerentalsensor (Fig. 1, Pos. 4) aan de BEA
aansluiten.
4.
De optische toerentalsensor met de houder in het
voertuig aanbrengen en uitrichten. Let op een veilige
montageplaats voor de unit!
5.
Breng de reflecterende sticker aan en richt deze uit.
6.
De optische toerentalsensor met de rode lamp op de
reflecterende sticker richten.
7.
De LED (Fig. 1, Pos. 3) op de sensor brandt als deze
correct uitgericht is.
Fig.1:
Optische toerentalsensor
1 Vliegwiel
2 Reflecterende sticker
3 LED (lichtgevende diode)
4 Optische toerentalsensor met connector
8.
Motor van het voertuig starten en stationair laten draaien.
De LED (Fig. 1, Pos. 3) van de optische
toerentalsensor moet nu knipperen. Als dat het geval
is wordt het toerental correct gemeten.
Wanneer het toerental niet betrouwbaar wordt gemeten
kan het zinvol zijn een tweede reflecterende sticker direct
naast de andere aan te brengen zodat het toerental beter
kan worden gemeten.