O Belichtingscorrectie instellenN
Belichtingscorrectie wordt gebruikt om de standaardbelichting die door
de camera is ingesteld lichter (langere belichting) of donkerder (kortere
belichting) te maken.
Belichtingscorrectie kan worden ingesteld in de opnamemodi <d>,
<s> en <f>. De belichtingscorrectie kan worden ingesteld op
±5 stops met tussenstappen van 1/3 stop. De belichtingscorrectie-
indicator in de zoeker en op het LCD-paneel kan de instelling echter
alleen tot ±3 stops weergeven. Als u de belichtingscorrectie op meer dan
+3 of -3 stops wilt instellen, gebruikt u Quick Control (pag. 53) of volgt u
de aanwijzingen op voor [z2: Bel.comp./AEB] op de volgende pagina.
Als modus <a> met Auto ISO is ingesteld: zie pagina 120 voor het
instellen van de belichtingscorrectie.
Langere belichting voor een helderdere opname
Kortere belichting voor een donkerdere opname
122
1
Controleer de belichting.
Druk de ontspanknop half in (0) en
controleer de belichtingsniveau-
indicator.
2
Stel de belichtingscorrectie-
waarde in.
Draai aan het instelwiel <5> terwijl
u in de zoeker of op het LCD-paneel
kijkt.
Indien deze niet kan worden
ingesteld, zet u de schakelaar
<R> naar links en draait u
vervolgens aan het instelwiel <5>.
3
Maak de opname.
Als u de belichtingscorrectie wilt
annuleren, stelt u de indicator voor
het belichtingsniveau <h/N> in
op de standaardbelichtingsindex
(<a> of <C>).