Noodsituaties
TPMS (Controlesysteem lage
bandenspanning)
WAARSCHUWING
Een te hoge of te lage bandenspanning
kan de levensduur van de band
reduceren, een negatief effect hebben
op de rijeigenschappen en tot een
klapband leiden waardoor u de macht
over het stuur kunt verliezen. Dit kan
leiden tot een ongeval.
Elke band, inclusief de reserveband
(indien van toepassing), dient
maandelijks te worden gecontroleerd
wanneer deze koud is en te worden
opgepompt tot de bandenspanning
die door de autofabrikant wordt
aanbevolen op het voertuigplaatje of de
bandenspanningssticker. (Als uw auto
banden heeft met een andere maat
dan die op het voertuigplaatje of de
bandenspanningssticker is aangegeven,
moet u de juiste bandenspanning voor
die banden achterhalen.)
Als extra veiligheidsvoorziening
is uw auto uitgerust met een
bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS), waarbij een
waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden wanneer
een of meer banden een aanzienlijke
hoeveelheid lucht hebben verloren.
Wanneer het waarschuwingslampje
lage bandenspanning gaat branden,
moet u zo snel mogelijk stoppen, de
banden controleren en deze op de juiste
spanning brengen. Verder rijden met een
veel te zachte band zorgt ervoor dat de
band oververhit raakt, wat kan leiden tot
een defecte band.
Te zachte banden verhogen bovendien
het brandstofverbruik en verkorten de
levensduur van de band en kunnen het
rijgedrag en het remvermogen van de
auto beïnvloeden.
8-12
Het TPMS dient niet ter vervanging van
onderhoud van de banden te worden
gebruikt. Het is de verantwoordelijkheid
van de bestuurder dat de banden op
de juiste spanning zijn, ook al is de
bandenspanning nog niet zo laag dat het
waarschuwingslampje gaat branden.
Uw auto is ook uitgerust met een
controlelampje storing TPMS, om aan
te geven wanneer het systeem niet naar
behoren werkt. Het controlelampje
storing TPMS is gecombineerd met
het waarschuwingslampje lage
bandenspanning. Als het systeem
een storing detecteert, knippert het
waarschuwingslampje gedurende
ongeveer één minuut en blijft het
vervolgens continu branden. Dit herhaalt
zich iedere keer als de auto wordt
gestart, zolang de storing aanwezig is.
Als het controlelampje storing brandt,
kan het systeem mogelijk de lage
bandenspanning niet detecteren
of signaleren zoals bedoeld. TPMS-
storingen die voorkomen dat het TPMS
goed functioneert, kunnen verschillende
oorzaken hebben, zoals het monteren
van nieuwe banden of wielen of het
verwisselen van banden of wielen op de
auto.
Controleer altijd het TPMS-
storingslampje nadat u een of meer
banden of wielen van uw auto hebt
vervangen, om te verifiëren of door de
nieuwe of verwisselde banden en wielen
de TPMS goed blijft functioneren.