[RS-232C]
Selecteer of u een apparaat op de RS-232C-aansluiting
achterop de eenheid wilt aansluiten in het
instellingenvenster dat verschijnt en druk op de knop
ENTER.
De standaardinstelling is [No Device].
[Advanced] verschijnt wanneer [System Control] is
geselecteerd.
[Remote Startup]
Selecteer of u de aan-uitschakelacties van externe
systemen wilt koppelen via USB 4-poort en de RS-
232C-aansluiting in het instellingenscherm dat
verschijnt en druk op de knop ENTER.
De standaardinstelling is [Do Not Start].
Als [USB 4] of [RS-232C] is geselecteerd, wordt het
aan-uitschakelen op het externe systeem gekoppeld
aan dat van de eenheid via de geselecteerde
aansluiting.
3
Selecteer een tabblad met de knoppen V , v , B , en b
om instellingen op andere tabbladen te configureren.
Wanneer u klaar bent met het configureren van
[Device Settings], selecteert u [Apply] met de
knoppen V , v , B , en b en drukt u op de knop ENTER
om de configuraties op te slaan.
Systeembedieningsinstellingen
configureren
Wanneer u [System Control] selecteert, configureert u de
snelheid en de werking van het STOP-opdrachtprotocol en
geeft u op of u titels in patiënt-id's wilt opnemen.
1
Selecteer [Advanced] met de knoppen B en b en druk
op de knop ENTER.
[Advanced] verschijnt wanneer [System Control] is
geselecteerd.
Het venster [System Control Setting] verschijnt.
2
Selecteer de overdrachtssnelheid.
1 Selecteer het vak [Speed] met de knoppen V en v
en druk op de knop ENTER.
Het venster [Speed] verschijnt.
2 Selecteer een overdrachtssnelheid en druk op de
knop ENTER.
De standaardinstelling is [9600 bps].
Tip
De overdrachtssnelheid kan alleen worden
geconfigureerd bij bediening via RS-232C. De
overdrachtssnelheid voor USB 4 staat vast op 115200
bps.
70