Configureren van
systeeminstellingen
De systeeminstellingen dienen voor gebruik van de
eenheid te worden geconfigureerd. Dit dient te geschieden
door de systeembeheerder.
Raadpleeg "Instellingen voor systeembeheerder"
(pagina 57) voor meer informatie over
systeeminstellingen.
Instellingen configureren
voor opnemen
(Gebruikersinstellingen)
Selecteer de beeldingangen en configureer de
beeldkwaliteit in het scherm [User Settings].
U kunt in de menu's navigeren met de navigatieknoppen
op het voorpaneel van de eenheid.
Tip
Wanneer de eenheid is uitgeschakeld, worden alle
instellingen die u in het venster [User Settings] hebt
geconfigureerd, teruggesteld naar de instellingen onder
[System Admin Settings] (behalve de instellingen op het
tabblad [Select Input]).
Weergave van het scherm [User
Settings]
1
Druk op de knop MENU.
Het venster [MENU] verschijnt.
2
Selecteer [Settings] met de knoppen V en v en druk op
de knop ENTER.
Het venster [Settings] verschijnt.
3
Selecteer [User Settings] met de knoppen B en b en
druk op de knop ENTER.
25