Controles vóór het gebruik
Brandstoftank vullen
1.
Parkeer de machine op een vlakke ondergrond.
Aftakas uitschakelen, parkeerrem aantrekken,
hefinrichting laten zakken en contactsleutel op
"STOP" draaien om de motor te stoppen.
Verwijder de sleutel.
2.
Maak de omgeving van de tankdop schoon en
verwijder de tankdop. Gebruik een trechter en
vul brandstof bij tot 6-13 mm (1/4-1/2") onder
de onderkant van de vulopening. Deze ruimte is
nodig voor het uitzetten van de brandstof. Voor
bijvullen van brandstof de machine op een
vlakke ondergrond parkeren, zodat er voldoende
ruimte voor lucht is. De tank nooit helemaal
vullen.
3.
De tankdop weer stevig erop draaien. Gemorste
brandstof opvegen.
Motoroliepeil controleren
1.
Parkeer de machine op een vlakke ondergrond.
Aftakas uitschakelen, parkeerrem aantrekken,
hefinrichting laten zakken en contactsleutel op
"STOP" draaien om de motor te stoppen.
Verwijder de sleutel.
2.
Open de motorkap.
3.
Maak de omgeving van de peilstok (fig. 4)
schoon, zodat er geen vuil in de peilstokbuis kan
komen, waardoor de motor beschadigd zou
kunnen worden.
4.
Oliepeilstok eruit trekken en het metalen
uiteinde schoonvegen (fig. 5).
5.
De peilstok weer helemaal in de buis drukken
(fig. 4). De peilstok opnieuw eruit trekken en het
oliepeil op het metalen deel controleren. Als het
oliepeil te laag is olie bijvullen; zie Motorolie,
pagina 34.
Belangrijk: Het carter niet overvullen met olie,
omdat dit kan leiden tot
motorschade.
16
2
Figuur 4
1. Peilstok
Figuur 5
1. Metalen deel
1
2. Olievuldop
1
m-3246
m-3219