2 Veiligheid
2.1 Veiligheidsinstructies
2.1.1 Omgang met het apparaat, de componenten en de accessoires
Wanneer het apparaat is beschadigd of de functie ervan beperkt is, kunnen patiënten,
gebruikers en omstanders letsel oplopen.
⇒
Apparaat en componenten alleen gebruiken wanneer er geen uiterlijke
beschadigingen herkenbaar zijn.
⇒
In regelmatige intervallen een functiecontrole uitvoeren
pagina
25).
⇒
Gebruik het apparaat alleen binnen de voorgeschreven omgevingsvoorwaarden
„12.1 Technische gegevens", pagina
⇒
Artikelen voor eenmalig gebruik niet opnieuw gebruiken. Artikelen voor eenmalig
gebruik kunnen gecontamineerd en/of in de functie beperkt zijn.
⇒
Water en vuil in het apparaat kunnen het apparaat beschadigen.
⇒
Apparaat alleen met gemonteerde afdekking transporteren.
⇒
Apparaat in de bijbehorende transporttas transporteren.
⇒
Apparaat niet met gevulde ademluchtbevochtiger transporteren of kantelen.
⇒
Gebruik het grijze luchtfilter.
⇒
Naar behoefte wit pollenfilter (optionele accessoires) gebruiken.
2.1.2 Energievoorziening
Door de werking van het apparaat buiten de voorgeschreven energievoorziening kan de
gebruiker letsel oplopen en kan het apparaat beschadigd raken.
⇒
Het apparaat kan met de meegeleverde netadapter aan spanningen van 100 V tot
240 V worden gebruikt.
⇒
Voor de werking aan spanningen van 12 V of 24 V DC-adapter gebruiken.
⇒
Toegang tot netstekker en netvoorziening te allen tijde vrij houden.
2.1.3 Omgang met zuurstof
De invoer van zuurstof zonder bijzondere bescherminrichting kan brand veroorzaken en
personen verwonden.
⇒
Gebruiksaanwijzing van het zuurstof-invoersysteem in acht nemen.
⇒
Zuurstofbronnen op een afstand van meer dan 1 m van het apparaat opstellen.
⇒
Aan het einde van de therapie de zuurstoftoevoer uitzetten en het apparaat kort door
laten lopen om resterende zuurstof uit het apparaat te spoelen.
|
6
NL
(zie „7 Functiecontrole",
29).
2 Veiligheid
(zie