<Menu>
<Aan>
<Auth.methode speciale poort>/<Authenticatiemethode speciale poort>
Geef op of de authenticatiemethode specifiek tot de beveiligde moet worden begrensd, als u de toegewezen poort
gebruikt. Als <Modus 2> is geselecteerd, wordt de authenticatiemethode specifiek begrensd tot de beveiligde.
<Modus 1>
<Modus 2>
<Menu>
speciale poort>
●
Als <Modus 2> is geselecteerd, kunt u in sommige gevallen een verbinding realiseren vanuit de
apparaatbeheersoftware of stuurprogramma.
<Wachttijd verb. bij opstarten>/<Wachttijd voor verbinding bij opstart>
Kies deze optie om de wachttijd in te stellen waarna verbinding wordt gemaakt met het netwerk. Selecteer de tijd
afhankelijk van de netwerkomgeving.
0
tot en met 300 (sec.)
<Instellingen Ethernet-stuurprogramma>
Selecteer het type Ethernet (10BASE-T / 100BASE-TX / 1000BASE-T) en de communicatiemodus van Ethernet (half-
duplex / full-duplex). U kunt ook het MAC-adres voor het bedraad LAN zien.
<Automatische detectie>
Geef aan of u de communicatiemodus en het type Ethernet automatisch wilt vaststellen of handmatig wilt
selecteren.
Ethernet-instellingen configureren(P. 62)
<Uit>
<Communicatiemodus>
<Half-duplex>
<Full-duplex>
<Type Ethernet>
<10BASE-T>
<100BASE-TX>
<1000BASE-T>
Overzicht van menuopties
<Voorkeuren>
<Netwerk>
Start het apparaat opnieuw op
<Voorkeuren>
<Netwerk>
Selecteer <Modus 1> of <Modus 2>
Een wachttijd instellen voor verbinding met een netwerk(P. 65)
<Instellingen speciale poort>
<Auth.methode speciale poort>/<Authenticatiemethode
331
Selecteer <Uit> of