Stel de voor het afdrukken gebruikte tonerdichtheid in. Raadpleeg
beschrijving van de instelling.
<Tonerbesparing>
Als u <Aan> selecteert, vindt het afdrukken plaats in de spaarstand. Selecteer <Aan> als u de layout of
andere prestatiekenmerken wilt controleren voordat u verder gaat met het definitief afdrukken van een
grote afdruktaak. Raadpleeg
<Beeldverfijning>
Schakel de effeningsmodus waarin de randen van tekens en afbeeldingen vloeiend worden afgedrukt, in
of uit. Raadpleeg
<Resolutie>
Geef de resolutie op voor het verwerken van afdrukgegevens. Raadpleeg
beschrijving van de instelling.
5
Selecteer <Start>.
➠
Het afdrukken wordt gestart.
●
Als u het afdrukken wilt annuleren, selecteert u <Annuleren>
●
Als u altijd dezelfde afdrukinstellingen wilt gebruiken:
KOPPELINGEN
<Bestanden gebruiken>(P. 388)
Afdrukken
<Tonerbesparing>(P. 360) voor de beschrijving van de instelling.
<Beeldverfijning>(P. 360) voor de beschrijving van de instelling.
187
<Densiteit>(P. 359) voor de
<Resolutie>(P. 361) voor de
<Ja>.
Geheugenmedia afdruk(P. 159)