5.4
A
FDRUKKEN
• Beginnen met laatste pagina: De pagina's worden in
omgekeerde volgorde afgedrukt. Dit is handig als u de
achteruitvoer gebruikt.
• Oneven pagina's afdrukken: Alleen de pagina's met een
oneven bladnummer worden afgedrukt.
• Even pagina's afdrukken: Alleen de pagina's met een
even bladnummer worden afgedrukt.
7
Klik zo nodig op de andere tabbladen bovenin het venster
Eigenschappen van de Xerox WorkCentre PE16 om andere
instellingen te wijzigen.
8
Als u klaar bent met uw instellingen, klikt u op OK totdat
het venster Afdrukken weer wordt getoond.
9
Klik op OK om met afdrukken te beginnen.
NB:
• De meeste Windows programma's geven voorrang aan de
instellingen die in het programma zelf worden aangegeven.
Daarom raden wij u aan eerst de afdrukinstellingen in uw
programma te wijzigen en alleen instellingen die u daar niet
vindt, aan te passen in het printerstuurprogramma (tabblad
Eigenschappen in het venster Afdrukken).
• Deze instellingen gelden zolang u uw programma niet afsluit.
Om instellingen permanent te wijzigen, moet u ze via het Start
menu aanbrengen in het stuurprogramma. Dit doet u als volgt:
1. Klik in de Windows taakbalk op Start.
2. Werkt u met Windows 95/98/Me/NT 4.0/2000, selecteer dan
eerst Instellingen en daarna Printers.
Bij Windows XP kiest u Printers en faxapparaten.
3. Selecteer de Xerox WorkCentre PE16 printer. (Als de map
Printers verschijnt, moet u dubbelklikken op het Xerox
WorkCentre PE16 pictogram.)
4. Selecteer Printer en vervolgens:
• Windows 95/98/Me: Eigenschappen.
• Windows 2000/XP: Voorkeursinstellingen voor
afdrukken.
• Windows NT 4.0: Standaardwaarden document.
5. Wijzig op de diverse tabbladen de gewenste instellingen en
klik op OK.