3.
Schuif de geleiders tegen de stapel enveloppen, zonder dat deze echter opbollen. De enveloppen
moeten onder de lipjes op de geleiders passen.
Enveloppen afdrukken
1.
Geef lade 1 op of selecteer in het printerstuurprogramma de bron van het afdrukmateriaal volgens
het formaat.
2.
Wanneer uw software niet automatisch de juiste opmaak voor een envelop kiest, moet u in uw
toepassing of in het printerstuurprogramma de afdrukstand Liggend opgeven. Neem bij het
instellen van de marges voor het adres van de afzender en de ontvanger op Commercial #10- of
DL-enveloppen de volgende richtlijnen in acht.
Adrestype
Afzender
Bestemming
3.
Selecteer in de toepassing of in het printerstuurprogramma de opdracht Afdrukken.
Afdrukken vanuit lade 2, 3 of 4
De laden 2, 3 en 4 kunnen elk tot 500 vel standaardpapier of een stapel etiketten van 50,8 mm bevatten.
Lade 2 wordt boven de andere laden van 500 vel geplaatst. De MFP detecteert de andere laden en
geeft deze weer als opties in het menu APPARAAT CONFIGUREREN van het bedieningspaneel. De
laden kunnen worden ingesteld op herkenbare formaten afdrukmateriaal (Letter, Legal, A4, A5, JIS B5
en Executive) en niet-herkenbare formaten afdrukmateriaal: 8.5 x 13 en Executive (JIS), dubbele
Japanse briefkaart en speciaal. Het formaat van het afdrukmateriaal in deze laden wordt automatisch
door de MFP gedetecteerd op basis van de stand van de papiergeleider van de laden. (Zie
Ondersteunde formaten en gewichten
96
Hoofdstuk 4
Opmerking
Kies voor andere envelopformaten een marge-instelling die met dit formaat
overeenkomt.
Afdruktaken
Linkermarge
15 mm
102 mm
afdrukmateriaal.)
Bovenmarge
15 mm
51 mm
NLWW