4
Tijdens de rit
4.6.1
4.7
4.8
42
Veiligheidsgordel juist dragen
De gordel niet verdraaien. De gordel moet plat tegen het lichaam liggen.
Voor het dragen van de veiligheidsgordel een correcte zithouding aan-
nemen.
De veiligheidsgordel wordt juist gedragen, als er tussen lichaam en veilig-
heidsgordel nog een vuistbreedte plaats over is.
Kinderzitjes
Kinderen onder de 13 jaar, die kleiner zijn dan 150 cm, tijdens de rit met
een geschikt en officieel goedgekeurd kinderzitje beveiligen.
Kinderzitjes alleen op zitplaatsen met in de fabriek gemonteerde drie-
puntsgordels aanbrengen.
Kinderen voor het begin van de rit vastmaken en erop letten dat de kin-
deren tijdens de rit vastgemaakt blijven.
Als in het voertuig een passagiers-airbag is ingebouwd, dan mag er op
de passagiersstoel geen naar achter gericht kinderzitje ("Reboard-sys-
temen") worden gebruikt. De waarschuwingsbordjes van het voertuig in
acht nemen.
De kinderzitjes zijn ingedeeld in vijf klassen:
Klasse
Lichaamsgewicht
0
Tot 10 kg
0+
Tot 13 kg
I
9 kg tot 18 kg
II
15 kg tot 25 kg
III
22 kg tot 36 kg
Pilotenstoel voor bestuurdersstoel en passagiersstoel
Voor het begin van de rit alle draaibare stoelen in de rijrichting draaien
en vergrendelen.
De stoelen tijdens de rit in de rijrichting vergrendeld laten en niet ver-
draaien.
Voor het draaien van de stoelen in een opgesteld voertuig altijd de
handrem trekken.
De bestuurdersstoel en passagiersstoel zijn bestanddeel van het basis-
voertuig. Het instellen van de stoelen is in de gebruiksaanwijzing van het
basisvoertuig beschreven.
Leeftijd (ongeveer)
Tot 9 maanden
Tot 18 maanden
9 maanden tot 4 jaar
3 jaar tot 7 ½ jaar
6 jaar tot 12 jaar
A-Modell - 11/12 - Ausgabe 09/11 - 2096088 - BUE-0005-10NL