mogelijk vergelijkbare wetten; raadpleeg Federaal Voorschrift 36 CFR Deel 261.52.
Neem contact op met de fabrikant, verkoper of dealer om een vonkenvanger te
verkrijgen die geschikt is voor het op deze motor gemonteerde uitlaatsysteem.
Verwijder vuil uit de gebieden rondom de demper en cilinder. Inspecteer de uitlaat op
barsten, corrosie of andere beschadiging. Verwijder de deflector of vonkenvanger, als
de machine hiermee is uitgerust en inspecteer deze op beschadiging of koolverstopping.
Als u beschadigingen aantreft, installeer dan vervangingsonderdelen voordat u de
machine weer gebruikt.
WAARSCHUWING
Vervangende onderdelen moeten identiek zijn aan, en op dezelfde positie worden
geïnstalleerd als, de originele onderdelen. Andere onderdelen kunnen schade of letsel
tot gevolg hebben.
Motorolie verversen
WAARSCHUWING
Brandstof en brandstofdampen zijn ontvlambaar en explosief. Brand of explosies
kunnen brandwonden of de dood tot gevolg hebben.
Tijdens het gebruik worden de motor en de demper heet. Als u een hete motor
aanraakt, kan dit thermische brandwonden veroorzaken.
•
Als u de olie aftapt uit de olievulbuis aan de bovenkant, dan moet de
brandstoftank leeg zijn. Als deze niet leeg is, kan er brandstoflekkage optreden
die brand of een explosie kan veroorzaken.
•
Voordat u de motor of demper aanraakt, stop de motor en wacht twee (2)
minuten. Zorg ervoor dat de motor en de demper veilig zijn om aan te raken.
Gebruikte olie is een gevaarlijk afvalproduct en moet op correcte wijze worden
afgevoerd. Voer het niet met het huishoudelijk afval af. Neem contact op met de
plaatselijke autoriteiten, het servicecentrum of uw dealer voor veilige afvoer- of
recyclingbedrijven.
Olie verwijderen
1.
Maak bij een uitgeschakelde, maar warme motor de bougiekabel(s) (D, afbeelding
10) los en houd deze uit de buurt van de bougie(s) (E).
2.
Verwijder de peilstok (A, afbeelding 11).
3.
Verwijder de olieaftapplug (F, afbeelding 12). Laat de olie in een goedgekeurde bak
stromen.
4.
Plaats de olieaftapplug en zet deze vast (F, afbeelding 12).
Vervangen van het oliefilter
1.
Tap de olie af. Raadpleeg het hoofdstuk Olie verwijderen.
2.
Verwijder het oliefilter (H, afbeelding 13) en voer het op correcte wijze af.
3.
Smeer de oliefilterpakking lichtjes met schone olie in voordat u het nieuwe oliefilter
plaatst.
4.
Installeer het oliefilter met de hand totdat de pakking contact maakt met de
oliefilteradapter en draai het oliefilter dan een 1/2 of 3/4 slag vast.
5.
Vul olie bij. Raadpleeg het hoofdstuk Olie bijvullen.
6.
Starten en bedienen van de motor. Controleer op olielekkages wanneer de motor
warm is.
7.
Stop de motor. Zorg ervoor dat het oliepeil bovenaan bij de indicator voor vol staat
op de peilstok. Raadpleeg het hoofdstuk Olie bijvullen.
Olie bijvullen
•
Zorg ervoor dat de motor waterpas staat.
•
Verwijder al het vuil rondom het olievulgebied.
•
Raadpleeg hoofdstuk Specificaties voor de oliecapaciteit.
1.
Verwijder de peilstok (A, afbeelding 14). Gebruik een schone doek om olie van de
peilstok te verwijderen.
2.
Giet de olie langzaam in de vulopening voor motorolie (C, afbeelding 14). Voeg
niet te veel olie toe in de olievulbuis. Wacht 1 minuut en controleer het oliepeil
opnieuw.
OPMERKING: Geen olie toevoegen aan de snelle olie-aflaat, indien aanwezig.
3.
Plaats de peilstok en zet die vast (A, afbeelding 14).
4.
Verwijder de peilstok en lees het oliepeil af. Het correcte oliepeil is bovenaan bij de
indicator voor vol (B, afbeelding 14) op de peilstok.
5.
Plaats de peilstok en zet die vast (A, afbeelding 14).
6.
Sluit de bougiekabel(s) aan op de bougie(s). Zie het gedeelte Olie verwijderen.
Onderhoud aan het luchtfilter
WAARSCHUWING
Brandstof dampen zijn ontbrandbaar en explosief. Brand of explosies kunnen
brandwonden of de dood tot gevolg hebben.
•
De motor niet starten en gebruiken als de luchtreiniger (indien aanwezig) of het
luchtfilter (indien aanwezig) is verwijderd.
OPGEPAST
Reinig het filter niet met perslucht of oplosmiddelen. Perslucht kan beschadiging aan het
filter tot gevolg hebben en oplosmiddelen lossen het filter op.
Zie het Onderhoudsschema voor het benodigde onderhoud.
Verschillende modellen gebruiken een schuim of een papieren filter. Sommige modellen
kunnen ook uitgerust zijn met een optioneel voorfilter dat kan worden gereinigd en
opnieuw gebruikt. Vergelijk de illustraties in deze handleiding met het type dat op uw
motor is geïnstalleerd.
1.
Open de bevestiging(en) (A, afbeelding 15) en verwijder het deksel (B).
2.
Verwijder de moer (C, afbeelding 15) en de houder (D).
3.
Om ervoor te zorgen dat er geen vuil in de carburateur komt, verwijdert u het
schuimelement van de houder van het luchtfilter.
4.
Verwijder het luchtfilter (E, afbeelding 15).
5.
Om het vuil los te maken tikt u het filter voorzichtig op een hard oppervlak. Als het
luchtfilter vuil is, vervangt u het door een nieuw filter.
6.
Verwijder het voorfilter (F, afbeelding 15), indien aanwezig, uit het luchtfilter (E).
7.
Was het voorfilter (F, afbeelding 15), indien aanwezig, in water met een vloeibaar
reinigingsmiddel. Laat het voorfilter volledig aan de lucht drogen. Smeer het
voorfilter NIET.
8.
Monteer het droge voorfilter (F, afbeelding 15), indien aanwezig, op het luchtfilter
(E).
9.
Monteer het luchtfilter (E, afbeelding 15) en zet het vast met de houder (D) en moer
(C).
10. Monteer de deksel (B, afbeelding 15) en zet deze vast met de bevestiging(en) (A).
Onderhoud aan het brandstofsysteem
WAARSCHUWING
Brandstof en brandstofdampen zijn ontvlambaar en explosief. Brand of explosies
kunnen brandwonden of de dood tot gevolg hebben.
•
Houd brandstof uit de buurt van vonken, open vuur, waakvlammen, hitte en
andere ontstekingsbronnen.
•
Controleer regelmatig de brandstofleidingen, brandstoftank, brandstofvuldop en
aansluitingen op scheuren of lekkages. Vervang beschadigde onderdelen.
•
Wanneer u het brandstoffilter reinigt of vervangt, moet u eerst de brandstoftank
aftappen of de brandstofafsluitklep sluiten.
•
Indien brandstof wordt gemorst, wacht tot deze verdampt is voordat u de motor
start.
•
Vervangende onderdelen moeten identiek zijn aan, en op dezelfde positie
worden geïnstalleerd als, de originele onderdelen. Andere onderdelen kunnen
schade of letsel tot gevolg hebben.
Brandstoffilter, indien geïnstalleerd
1.
Wanneer u het brandstoffilter (A, afbeelding 16) reinigt of vervangt, moet u eerst
de brandstoftank aftappen of de brandstofafsluitklep sluiten. Als de brandstoftank
niet wordt afgetapt, kan brandstoflekkage optreden en brand of een explosie
veroorzaken.
2.
Druk de lipjes (B, afbeelding 16) op de klemmen (C) samen met een tang en
beweeg de klemmen daarna weg van het brandstoffilter (A). Draai en trek de
brandstofleidingen (D) van het brandstoffilter af.
3.
Controleer de brandstofleidingen (D, afbeelding 16) op barsten of lekkage. Vervang
indien nodig.
4.
Vervang het brandstoffilter (A, afbeelding 16) door een origineel vervangingsfilter.
5.
Bevestig de brandstofleidingen (D, afbeelding 16) met klemmen (C).
77