4
Stel scherp.
Druk de ontspanknop half in om scherp
te stellen.
Het scherpstelpunt knippert groen en
de ontspanknop wordt uitgeschakeld terwijl de camera
scherpstelt. Als de camera kan scherpstellen, wordt het
scherpstelpunt groen weergegeven; als de camera niet kan
scherpstellen, knippert het scherpstelpunt rood (merk op dat
fotograferen ook mogelijk is wanneer het scherpstelpunt rood
knippert; controleer eerst de scherpstelling in de monitor
alvorens u gaat fotograferen). Belichting kan worden
vergrendeld door op het midden van de secundaire selector
(0 137) te drukken; scherpstelling vergrendelt terwijl de
ontspanknop half wordt ingedrukt.
D
Autofocus gebruiken in livebeeld
Gebruik een AF-S- of AF-P-objectief. De gewenste resultaten worden
mogelijk niet verkregen met andere objectieven of teleconverters. Merk
op dat in livebeeld autofocus trager is en de monitor helderder of
donkerder kan worden terwijl de camera scherpstelt. Het
scherpstelpunt wordt soms groen weergegeven wanneer de camera
niet kan scherpstellen. In de volgende situaties kan de camera mogelijk
niet scherpstellen:
• het onderwerp bevat lijnen parallel aan de lange zijde van het beeld
• het onderwerp heeft te weinig contrast
• het onderwerp in het scherpstelpunt bevat gebieden met sterk
contrasterende helderheid, of bevat spotverlichting of
neonverlichting of een andere lichtbron waarvan de helderheid
verandert
• er verschijnen flikkeringen of banden onder tl-licht,
kwikdamplampen, natriumdamplampen of vergelijkbare verlichting
• er wordt een kruisfilter (ster) of ander speciaal filter gebruikt
• het onderwerp lijkt kleiner dan het scherpstelpunt
• het onderwerp wordt gedomineerd door regelmatige geometrische
patronen (bijv. jaloezieën of een rij ramen in een wolkenkrabber)
• het onderwerp beweegt
38