Inbouw-, bedrijfs- en onderhoudshandleiding
leidingeinden
niet
worden
kabellengte niet in spoelvorm oprollen, aangezien dit
tot ontoelaatbare verwarming als gevolg van inductie
kan leiden.
Sommige motoruitvoeringskabels mogen in
verband
met
de
overstroomd
worden
motorbedrijfshandleiding.
6. Inbedrijfstelling
De installatie mag alleen door personeel in
bedrijf worden gesteld dat met de plaatselijke
veiligheidsbepalingen
bedrijfshandleiding
aangegeven
veiligheidsvoorschriften
veiligheidsbepalingen) vertrouwd is.
Eerste inbedrijfstelling
Controleer bij draaistroommotoren de instelling
van de overstroom-triggers.
Nogmaals de isolatiewaarden van de ingebouwde
machine meten om er zeker van te zijn dat de
kabel(s) bij het inbouwen niet beschadigd werd
(werden).
Onderwaterzetting van de pomp controleren
(minimum waterstand), zodat een drooglopen
wordt vermeden.
Bij een lege drukleiding alleen bij gereduceerde
drukschuif
starten,
toelaatbare debiet van de pomp niet wordt
overschreden.
Onmiddelijk
na
omschakelen
in
stroomopname tot op de nominale stroom van de
motor dalen die op het vermogensplaatje staat
aangegeven. De wijzer van de ampèremeter moet
rustig staan.
Controle van de draairichting. Na volledig vullen
van
de
drukleiding
manometerkraan)
drukschuif de druk op de manometer aflezen. De
op de manometer afgelezen drukhoogte plus het
geodetische hoogteverschil tussen waterspiegel
en
meetplaats
opvoerhoogte
volgens
ongeveer bij het nuldebiet overeenstemmen. Is dit
niet het geval moet de draairichting door het
verwisselen van de twee fasen worden veranderd
en de druk nogmaals worden gecontroleerd.
Motoren die slechts voor
geschikt zijn niet lang in de verkeerde draairichting
laten
lopen.
wisselstroommotoren
aansluiting zeker in de juiste draairichting.
Tijdens het proefpompen moet de installatie
permanent bewaakt en de stroomopname en
opvoerhoogte gecontroleerd worden. Bij nieuwe
putten
resp.
boorgaten
wateropbrengst is het raadzaam gedurende de
eerste
tijd
de
zandgehalte in het water te controleren. Een te
vertind.
Overtollige
vereiste
koeling
ingezet
-
en
met
(vooral
met
de
zodat
het
maximaal
het
inschakelen
de
loopstand
moet
(controle
op
bij
nagenoeg
gesloten
moet
ongeveer
met
pompkarakteristiek
één draairichting
Pompen
met
éénfase-
lopen
bij
correcte
met
niet-bekende
waterpeilverlaging
en
Blz. 31
Het op het kabeleinde bevestigde tweede
vermogensplaatje van het aggregaat in de
schakelkast monteren. Hierdoor kunnen de
type-aanduiding en het fabricatienummer van
het aggregaat steeds worden vastgesteld.
alleen
zie
hoog zandgehalte (meer dan 100 g/m
snel tot sterke slijtageverschijnselen en een
deze
verminderd vermogen van het aggregaat.
hierin
Na een herhaalde meting van de isolatiewaarden
en
na
enkele
automatisch worden bedreven. Om vergelijkbare
meetwaarden voor de wikkelingsweerstanden te
verkrijgen: motor vóór het meten tenminste een
uur lang laten afkoelen.
Volgende inbedrijfstelling
Bij elke volgende inbedrijfstelling moet principieel
zoals bij de eerste inbedrijfstelling te werk worden
gegaan. De controle van de isolatiewaarden en de
draairichting
wikkelingsweerstanden kan echter wegvallen.
6.1 Bedrijf en bewaking
Regelmatig
onderhoudswerkzaamheden
resp.
levensduur van uw pomp of installatie.
de
Het
in
werkgebied moet worden aangehouden.
Het op het typeplaatje van de aandrijfmotor
aangegeven
overschreden.
Drooglopen, lopen tegen gesloten schuif aan
de
drukzijde absoluut vermijden.
Toelaatbare schakelfrequentie aanhouden.
6.2 Limiets van het bedrijf
de
De gebruikslimiets van de pomp / van het
aggregaat met betrekking tot druk, temperatuur,
vermogen
gegevensblad en / of de orderbevestiging
aangegeven en moeten in ieder geval worden
aangehouden!
Het op het typeplaatje van de aandrijfmachine
aangegeven
overschreden.
het
bedrijfsuren
kan
alsmede
het
meten
uitgevoerde
bewakings-
verlengen
de
orderbevestiging
vermogen
mag
en
toerental
staan
vermogen
mag
3
) leidt zeer
de
installatie
van
de
en
de
aangegeven
niet
worden
in
het
niet
worden