Inhoudsopgave
Advertenties
Beschikbare talen
Beschikbare talen
Controle vóór vertrek
Onderdeel
Controles
Brandstof
• Controleer het
brandstofpeil in de
tank.
• Tank indien nodig.
• Controleer op
brandstoflekken.
Motorolie
• Controleer het
motoroliepeil.
• Indien nodig past u
het peil aan met de
vermelde olie.
Schijfremmen
• Controleer de werking
van de remmen.
• Laat controleren door
een erkend verdeler
wanneer ze zacht
aanvoelen.
• Controleer de slijtage
van de remblokken.
• Controleer het peil van
de koelvloeistof.
Meldingen die oplichten,
• Controleer de werking.
waarschuwingen,
• Corrigeer indien nodig.
lampjes,
geluidswaarschuwingen
Wielen en banden
• Controleer de slijtage
en de staat van de
banden.
• Controleer de
bandendruk wanneer
ze koud zijn.
• Corrigeer indien nodig.
Onderdeel
Controles
Gashendel • Controleer de soepelheid van de
werking van de gashendel en de
reset.
Sturen
• Controleer of het stuur vrij kan
draaien.
Standaard • Controleer de soepele werking van
de midden- en de zijstandaard.
• Controleer de beperking van het
toerental van de motor terwijl de
zijstandaard is uitgeklapt.
Inschakelen van de motor
Onder bepaalde omstandigheden kan de
sleutel smart key niet functioneren als het
voertuig zich in een zone bevindt met sterke
elektromagnetische straling.
In dit geval is het raadzaam om het voertuig
een paar meter te verplaatsen en de motor
opnieuw te starten.
Zet het voertuig, voor optimale veiligheid, op de
middenstandaard alvorens de motor in te schakelen.
De bestuurder dient de Smart-Key dragen.
1 Zet de draaiknop op "ON".
Wacht tot het einde van de auto-test van het
instrumentenbord.
2 Controleer of de gashendel in de gesloten stand
staat.
3 Bedien één van de remhendels terwijl u op de
startknop drukt.
Laat, als de motor niet inschakelt, de startknop
en de remhendel los, wacht enkele seconden
en probeer opnieuw. Om de energie van de
accu te besparen, moet elke poging tot starten
zo kort mogelijk zijn.
Laat de startmotor niet langer dan 5 seconden
werken.
4 Laat de startknop los zodra de motor inschakelt.
Om elk ongeval te vermijden, mag u
het voertuig niet zonder toezicht laten
wanneer de motor draait.
Rijden
Starten
Laat de motor enkele seconde opwarmen
voordat u vertrekt.
Het voertuig staat op de standaard met
ingeschakelde motor.
• Houd met uw linkerhand de linker remhendel
ingedrukt, pak met uw rechterhand de handgreep
vast en duw het voertuig naar voren om de
middenstandaard in te klappen.
• Ga op het voertuig zitten.
• Laat de linker rem los en draai met uw
rechterhand geleidelijk de gashendel rond om te
starten.
Optrekken en vertragen
Draai, om de snelheid te verhogen, de gashendel in
de richting (A). Draai, om de snelheid te verlagen, de
gashendel in de richting (B).
Voor uw integriteit en deze van het
voertuig, moet het zakken of heffen van
een plateau recht tegenover het voertuig
35/46
Advertenties
Hoofdstukken
Inhoudsopgave
