Fotograferen met basisfuncties
De fotografeerstanden gebruiken
De fotografeerstand selecteren
Draai de functieknop om de fotografeerstand in
te stellen op de indicatie.
• Na het selecteren van O, A, ^, of k moet de
substand worden gekozen.
Lijst van fotografeerstanden
C1 (Aangepaste modus 1) .......Blz. 23
C2 (Aangepaste modus 2) .......Blz. 23
• Sommige functies zijn mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de
opnamemodus en de camera-instellingen. g "Lijst van beschikbare
instellingen in elke fotografeerstand" (Blz. 116), "Lijst met A-instellingen"
(Blz. 117), "Lijst van O-instellingen" (Blz. 119), "Lijst van ^-instellingen"
(Blz. 118)
• In bepaalde opnamestanden kan het enkele ogenblikken duren om het beeld
te verwerken nadat een foto werd gemaakt.
B (stand iAUTO)
Een volautomatische stand waarbij de camera automatisch de instellingen
optimaliseert voor de huidige scène. De camera doet al het werk, wat
handig is voor beginners.
1
Draai de functieknop naar B.
2
Druk de ontspanknop half in om scherp te stellen.
Als de scherpstelindicator knippert, is het onderwerp niet scherpgesteld.
Stel opnieuw scherp.
3
Druk de ontspanknop helemaal in om de foto te maken.
22 NL
k (Microscoopmodus) ..............Blz. 29