Procedure 4.
Het systeem beschikt over verschillende functies die zijn ontworpen om te helpen bij het lokaliseren
en identificeren van de blaas. Deze functies kunnen worden ingeschakeld of uitgeschakeld volgens de
instructies in
"Onderzoeksinstellingen Configureren"
• Live B‑modus richten—Het systeem geeft een realtime, ultrageluidsbeeld in de B-modus van de
onderbuik van de patiënt weer, waardoor u voor het scannen de sonde kunt richten en de blaas
kunt lokaliseren.
• Omtrek van de blaas (BladderTraq)—In weergaven in B-modus markeert het systeem de
gedetecteerde randen van de blaas door de omtrek van het blaasgebied in groen weer te geven.
1. Selecteer in het startscherm of u aan de linker- of rechterzijde van de patiënt staat. U hoeft de leeftijd
of het geslacht van de patiënt niet te specificeren voor een nauwkeurig resultaat.
2. Wanneer de patiënt in de rugligging ligt en zijn/haar buikspieren heeft ontspannen, palpiteert u het
schaambeen van de patiënt.
3. Breng een ruime hoeveelheid ultrageluidsgel (met zo weinig mogelijk luchtbellen) aan op de middenlijn
van de onderbuik van de patiënt, ongeveer 3 cm boven het schaambeen.
Bedienings- En Onderhoudshandleiding: Het Systeem Gebruiken
Blaasvolume Meten
op pagina 34:
43
0900-5005-NLNL REV-04