Elektrische installatie
Bovendien moet de installatie in overeenstemming zijn met de
voorschriften van de constructeur.
Componenten onder spanning
Voordat u de elektrische aansluitingen uitvoert wanneer het
toestel op zijn definitieve plaats is opgesteld, moet u ervoor
zorgen om niet te werken op componenten die onder span-
ning staan.
Aarding
Het toestel moet op een efficiënte aardingsinstallatie zijn aan-
gesloten, uitgevoerd in overeenstemming met de geldende
normen.
Het is verboden om de gasleidingen als aardgeleider te gebrui-
ken.
Isolering van kabels
Houd de vermogenskabels fysisch gescheiden van de
signaalkabels.
De elektrische voedingsschakelaar niet gebruiken om het
toestel aan/uit te zetten
De externe scheidingsschakelaar (GS) nooit gebruike om het
toestel aan en uit te zetten, omdat u zo het toestel kunt be-
schadigen (een black-out die zich af en toe voordoet wordt wel
getolereerd).
Gebruik uitsluitend de speciaal voorziene besturingsinrichting
om het toestel aan en uit te zetten.
4.2
ELEKTRISCHE INSTALLATIES
De elektrische aansluitingen zorgen voor:
A. Elektrische voeding (Paragraaf 4.3 p. 31 ).
B. Verwarmingsregelsysteem (paragraaf 4.4 p. 31 ).
C. Besturingssysteem voor ACS-productie (paragraaf 4.4.2 p. 32 ).
D. Omleidingsklep voor ACS-productie (paragraaf 4.5 p. 32 ).
E. Lamp voor signalering alarmen (wanneer er geen systeemcontrol-
ler aanwezig is, optioneel, paragraaf 4.6 p. 33 ).
F. Afstandsbediening resetten fouten (wanneer er geen systeemcon-
troller aanwezig is, optioneel, paragraaf 4.7 p. 34 ).
G. Temperatuursondes (wanneer er geen systeemcontroller aanwezig
is: Paragraaf 4.8 p. 34 ; wanneer er een syteemcontroller aanwezig
is: installatiehandleiding van de systeemcontroller).
H. Hulpgenerator (indien van toepassing, paragraaf 4.9 p. 35 ).
I.
Mogelijke lagetemperatuurset OKBT015, optioneel (paragraaf
4.10 p. 36 ).
30
Afbeelding 4.1 Klemmenblok voor de elektrische aansluitingen van de unit
K18
1
2
9
2
3
4
5
9
6
7
9
8
Aansluiting besturingssysteem (zie paragraaf 4.4 p. 31 )
1
2
Aansluiting communicatie Modbus op RS485-poort voor eventuele monitoring
Aansluiting temperatuursonde GHP'' of EXT.T (zie paragraaf 4.8 p. 34 )
3
Aansluiting temperatuursonde GHP' of EXT.T (zie paragraaf 4.8 p. 34 )
4
Aansluiting temperatuursonde GHP (zie paragraaf 4.8 p. 34 )
5
6
Eventuele aansluitingen hulpgenerator (zie paragraaf 4.9 p. 35 )
7
Mogelijke aansluiting driewegomleidingsklep voor ACS (zie paragraaf 4.5 p. 32 )
8
Aansluiting voeding (zie paragraaf 4.3 p. 31 )
9
Geaarde aansluitingen voor afscherming kabels signaal
De aansluitingen uitvoeren
Alle elektrische aansluitingen moeten uitgevoerd worden in het aansl-
uitklemmenbord in de buurt van het elektrische schakelbord:
1. Zorg ervoor dat het apparaat niet onder spanning staat.
2. Verwijder het onderste voorpaneel van het toestel (onder de
ventilator).
3. Verwijder de sluitdop van de opening waar de kabels naar binnen
moeten (zie referentie C in de Afbeelding 1.3 p. 10 ) en gebruik
een kabelklem om:
De isolatie van de kabel correct tegen wrijving te beschermen.
De geleiders correct te beschermen tegen mechanische be-
lastingen op de klemmen en tegen het binnendringen van
vloeistoffen (de beschermingsgraad IP 25 verklaard voor het
product is een minimum die gegarandeerd moet zijn).
De openingen voor kabelinvoer die niet worden gebruikt,
4
REQ
DHW
RES
COM
+10
0
AL
AL
B
A
GND
B
A
GND
T3
T3
T2
T2
T1
T1
+10
0
+10
0
+AL
0AL
N
CTRL
L
N
L