LAADCIRCUIT
Wanneer de hoofdschakelaar
gesloten wordt,
staat
de
accuspanning op
startmotoraansluiting
nr.
30
en
via
draad nr.
14t
op dynamoaansluiting
B.|.
Vanaf
Bf
staat nu
de
accuspanning
via
draad
14
op
de pluszijde van de hoofdschakelaarcontrolelamp
6)
u.
'
DEminzijde
van deze lamp
is
door draad 22rRD met
dynamo-aansluiting
D*
verbonden.
De
Dl
aansluiting
van de
dynamo
is
door middel
van
draad
22RD
verbonden met
D*
van
de
regelaar.
De regelaaraansluitingen
D*
en
DF
zijn
inwendig
met elkaar verbonden.
Regelaar
en wisselstroom-
dynamoaansluiting
DF
zijn door draad
nr. 23
GN
met
elkaar verbonden. Dynamo DF aansluiting
is
de
veldwikkeling
(rotor)
aansluiting, welke aan
de
andere
zijde
met de massa is verbonden.
De
stroomkring
is
dus gesloten en de
laadcontrole.
lamp
brandt.
Zodra echter
de
motor draait
en de
dynamo
functioneert,
komen de
aansluitingen
B*
en
D*
op
spanning.
Dit
betekent dat
de
laadcontrolelamp,
welke
is
geschakeld tussen
de
dynamoaansluitingen
B*
en
D*,
nu aan beide zijden
dezelfde
spanning
heeft.
Er
vloeit dus geen stroom
en
de
laadcontrole-
lamp gaat
uit.